Relaties tussen tekstdelen

Tekstdelen en functies
27 jan
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Tekstdelen en functies
27 jan

Slide 1 - Diapositive

Even de opgedane kennis van de vorige les opfrissen

Slide 2 - Diapositive

In een betoog probeert de schrijver je te overtuigen van zijn gelijk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Ingezonden brief in een krant is vaak een betoog
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Doelen van deze les?
- Ik kan relaties tussen tekstdelen benoemen.
- Ik beheers de begrippen van blz. 106 (=functiewoorden)

Slide 5 - Diapositive

Relaties tussen tekstdelen
Functies van inleiding en slot heb je al gehad. 
Alinea's in de kern hebben ook een functie. 
Functiewoorden: geven aan wat functie is tov voorafgaand/ volgend tekstdeel. 
Signaalwoorden helpen je bij het herkennen van de functies. 

vwo: blz. 106

Slide 6 - Diapositive

Functies van tekstgedeelten
Tekstgedeelten hebben een eigen functie in de tekst. Die functie kan je samenvatten in één woord, bijvoorbeeld constatering, conclusie of gevolg. Let op! Soms verwarren leerlingen functiewoorden met signaalwoorden. Signaalwoorden geven verbanden aan en worden letterlijk in de tekst genoemd; functiewoorden (meestal) niet!

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Even oefenen
Let ook op de signaalwoorden 

Slide 9 - Diapositive

Toen ik 's morgens de deur uitging, zag ik dat er voor het gebouw van de peuterspeelzaal al een hele rij met mensen stond en ik dacht: die mensen hebben allemaal een mening. Een overtuiging. Een partij. En ik? Ik heb niks en ik hoor nergens bij. Ik ben een zwevende kiezer.
A
Dit tekstgedeelte is een beschrijving.
B
Dit tekstgedeelte is een aanleiding.
C
Dit tekstgedeelte is een voorbeeld.
D
Dit tekstgedeelte is een conclusie.

Slide 10 - Quiz

Maar op welke partij stem je als alle partijen op elkaar lijken? Als iedere partijleider - min of meer - hetzelfde zegt? En toch doet alsof dat niet zo is. Kies je dan voor degene die het hardst schreeuwt? Of sluit je je aan bij de partij van de persoon die je het aardigst lijkt? Of het grappigst?
A
Dit tekstgedeelte is een argument.
B
Dit tekstgedeelte is een tegenstelling.
C
Dit tekstgedeelte is een probleemstelling.
D
Dit tekstgedeelte is een oplossing.

Slide 11 - Quiz

Dus besloot ik dat ook ik niet kon achterblijven. Vijf minuten voor het sluiten van de stembus stapte ik moedig het stemlokaal binnen. De oververmoeide vrijwilliger gaf me een stembiljet en even laten koos ik partij. Ik had me in geen dagen zo licht gevoeld. Ik was eindelijk geen zwever meer.
A
Dit tekstgedeelte is een uitleg.
B
Dit tekstgedeelte is een oorzaak.
C
Dit tekstgedeelte is een toelichting.
D
Dit tekstgedeelte is een conclusie.

Slide 12 - Quiz

Functiewoorden
Functiewoorden

Slide 13 - Diapositive

Functiewoorden.
Wat is een tegenwerping?
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 14 - Quiz


Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
constatering
B
afweging
C
tegenwerping
D
probleemstelling

Slide 15 - Quiz


Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan welke functie een bepaald tekstgedeelte heeft.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 16 - Quiz

Functiewoorden.
Wat is een tegenwerping?
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel of situatie.

Slide 17 - Quiz


Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
nuancering
B
anekdote
C
tegenwerping
D
afweging

Slide 18 - Quiz

Klaar mee en aan de slag? 

Aan de slag met 
- blz. 106 - 107 opdracht 9, 10, 11, 12 en 14

Wil je nog even oefenen? 
Ga dan door met de LessonUp!

Slide 19 - Diapositive

inleiding
kern
slot
aanleiding
stelling
anekdote
conclusie
samenvatting
uitwerking
argument
constatering
afweging
aanbeveling
oorzaken
gevolgen

Slide 20 - Question de remorquage

Uit het onderzoeksrapport van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat scholen in het basis- en voortgezet onderwijs weinig aandacht besteden aan het Fries.
A
Aanleiding
B
Argument
C
Probleemstelling
D
Voorbeeld

Slide 21 - Quiz

De scholen zeggen dat leerlingen geen behoefte hebben om Fries te krijgen, maar uit het onderzoek blijkt dat 33% van de leerlingen Fries als moedertaal heeft en graag meer Fries onderwijs wil.
A
aanleiding
B
argument
C
probleemstelling
D
weerlegging

Slide 22 - Quiz

Vandaag begint voor de meeste universiteiten het academisch jaar. Met plechtig ritueel openen de universiteiten het collegejaar. Op het programma staan tradities, lezingen, muzikale intermezzo’s en het uitreiken van prijzen.
Echter, sommigen zijn niet in de wieg gelegd om altijd maar door te studeren. Zij kunnen niet meedoen aan de studentenverenigingscultuur. Laatst zat ik in de trein met een medewerker van de NS. Hij was storingsmonteur en vertelde over de opleiding die hij had gedaan. Bij het opleidingsinstituut van de NS had hij geleerd hoe onderdelen van treinen vervangen moesten worden. Een mbo niveau twee opleiding.
Dit wordt in onze samenleving helaas te weinig onderkend. Als je niet zo ‘slim’ bent, moet je naar het (v)mbo of praktijkonderwijs. Zogenaamd ‘minderwaardige’ onderwijsvormen. Na die scholen word je immers ‘lager’ of ‘middelbaar’ opgeleid, en daarmee minder goed dan ‘hoger’ opgeleiden. Te vaak leeft onder de leerlingen en hun ouders het idee dat zij nooit succesvol zullen worden. Daarom streven ouders naar een havo- of vwo-opleiding voor hun kind, want dat is wél goed voor zijn of haar toekomst. Dit terwijl 71 procent van de beroepsbevolking lager of middelbaar opgeleid is. Is het niet verschrikkelijk dat we zo’n grote groep op deze manier wegzetten?
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
verklaring
argument
definitie
oplossing
weerlegging

Slide 23 - Question de remorquage

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
weerlegging
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
argument van ander wordt ontkracht
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 24 - Question de remorquage

Voer voor verwarring
Eet geen brood. Veel sporten is slecht voor je. Rode wijn is gezond. Of nee, wacht, juist niet. Waarom zijn adviezen over gezondheid vaak zo tegenstrijdig?
Op een feestje raakte ik ooit aan de praat met Bob. Slimme vent, leuke baan. Bob lette op zijn voeding, zei hij. Want, hij dempte zijn stem, hij had last van verstopping. Sinds kort at hij geen brood meer, maar speltmuesli. ‘Brood is slecht voor je darmen’, legde hij uit. ‘Ja, maar,’ zei ik, betweterig als ik ben, ‘er zitten toch ook vezels in brood. Die zijn juist goed tegen verstopping.’ ‘O, oké,’ mompelde Bob.
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
vraagstelling
argument
definitie
oplossing
weerlegging

Slide 25 - Question de remorquage