1hv50

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

1hv50

Aujourd'hui

Herhaling : Être et Avoir

Video la Famille

Vertaal de zinnen

Quiz

Vertaal

1. Hoe oud ben je?

2.  Ik ben twaalf jaar.

3.  Heb je broers en zussen?

4.  Ik ben enig kind.

vertaal : schattig

vertaal: Hier is een vakantiefoto.

alleen maar

1. comme
2. à pied
3. seulement
4. vieux

zoals

1. organiser
2. quel
3. chez
4. comme

bij (thuis)

1. chez
2. l'animal
3. la musique
4. en plus

Welke vorm van avoir past op de puntjes?

J' ... un chat.

1. as
2. avons
3. ai
4. a

Welke vorm van avoir past op de puntjes?

Maria et Anna ... un chien.

1. a
2. avez
3. avons
4. ont

Welk bez. vnw. past op de puntjes?

C'est ... chien.

1. mon
2. ma
3. mes
4. tes

Welk bez. vnw. past op de puntjes?

... mère est très sympa. (zijn)

1. mon
2. ta
3. sa
4. son

Dat is mijn lievelings oma.

1. C'est ma grand-mère préférée.
2. C'est ma tante préférée.
3. C'est mon oncle préféré.

Voilà voisin et voisin.

1. Kijk, buurman en buurman.
2. Kijk, buurvrouw en buurman.

Vocabulaire unité 2

alleen

eten

morgen

zoals

de tweeling

les jumeaux

demain

seul

manger

comme

J'ai trois soeurs et un frère.

1. Ik ben een zus en heb een broer.
2. Ik heb een zus en een broer.
3. Ik heb 3 zussen en 2 broers.
4. Ik heb 3 zussen en 1 broer.

Nous avons deux chiens.

1. Wij zijn twee honden.
2. Wij hebben twee katten.
3. Wij hebben twee honden.
4. Wij zijn twee katten.

Nous sommes sept chez moi.

1. Wij zijn met zijn zessen.
2. Wij zijn met zijn zevenen.
3. Wij zijn met zijn achten.

son - sa - ses

ton - ta - tes

mon - ma - mes

     mijn

      zijn

     haar

     jouw

mijn moeder

mijn vader

mijn ouders

mon père

ma père

mes père

mon mère

ma mère

mes mère

mon parents

ma parents

mes parents

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont

Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp

Grammaire 'Avoir'  hebben

ik heb

jij hebt

hij/zij/men heeft 

wij hebben

jullie hebben/ u heeft

zij hebben

avoir

=

hebben

Avoir: il,elle,on

Avoir: nous

Avoir: vous

Avoir: ils,elles

Avoir: tu

Avoir: j'

avons

ont

ai

avez

as

a

vertaal: getrouwd

le train

15

vertaal : wij zijn met zijn vijven