Klas 1 Prépa Unité 2 Moi et les autres

Klas 1 Prépa Unité 2 
Moi et les autres
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

Klas 1 Prépa Unité 2 
Moi et les autres

Slide 1 - Diapositive

Wat hebben we dit hoofdstuk geleerd? Noem een paar dingen.

Slide 2 - Carte mentale

U2 Moi et les autres
- woorden en zinnen over familie 
- het w.w. avoir 
- de bezittelijke voornaamwoorden 

Slide 3 - Diapositive

Welke 10 Franse woorden zijn je bijgebleven van dit hoofdstuk?

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Diapositive

vertaal : le cousin

Slide 6 - Question ouverte

vertaal : l'enfant

Slide 7 - Question ouverte

vertaal : la copine

Slide 8 - Question ouverte

vertaal : quel

Slide 9 - Question ouverte

vertaal : la journée

Slide 10 - Question ouverte

vertaal : de vakantie

Slide 11 - Question ouverte

vertaal : schattig

Slide 12 - Question ouverte

vertaal : de bloem

Slide 13 - Question ouverte

vertaal : de grootouders

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Diapositive

avoir
=
hebben
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 16 - Question de remorquage

Slide 17 - Vidéo

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir'  hebben
ik heb
jij hebt
hij/zij/men heeft 
wij hebben
jullie hebben/ u heeft
zij hebben

Slide 18 - Question de remorquage

Slide 19 - Diapositive

son - sa - ses
ton - ta - tes
mon - ma - mes
     mijn
      zijn
     haar
     jouw

Slide 20 - Question de remorquage

mijn moeder
mijn vader
mijn ouders
mon père
ma père
mes père
mon mère
ma mère
mes mère
mon parents
ma parents
mes parents

Slide 21 - Question de remorquage

... frère a quatorze ans. (mijn)

Slide 22 - Question ouverte

... parents sont sportifs. (jouw)

Slide 23 - Question ouverte

... tante est gentille. (zijn)

Slide 24 - Question ouverte

... père est intelligent. (haar)

Slide 25 - Question ouverte

... voisins ont 3 chats. (mijn)

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

Nous sommes sept chez moi.
A
Wij zijn met zijn zessen.
B
Wij zijn met zijn zevenen.
C
Wij zijn met zijn achten.

Slide 28 - Quiz

Nous avons deux chiens.
A
Wij zijn twee honden.
B
Wij hebben twee katten.
C
Wij hebben twee honden.
D
Wij zijn twee katten.

Slide 29 - Quiz

J'ai trois soeurs et un frère.
A
Ik ben een zus en heb een broer.
B
Ik heb een zus en een broer.
C
Ik heb 3 zussen en 2 broers.
D
Ik heb 3 zussen en 1 broer.

Slide 30 - Quiz

Dat is mijn lievelings oma.
A
C'est ma grand-mère préférée.
B
C'est ma tante préférée.
C
C'est mon oncle préféré.

Slide 31 - Quiz

Voilà voisin et voisin.
A
Kijk, buurman en buurman.
B
Kijk, buurvrouw en buurman.

Slide 32 - Quiz

Vocabulaire unité 2
alleen
eten
morgen
zoals
de tweeling
les jumeaux
demain
seul
manger
comme

Slide 33 - Question de remorquage

Slide 34 - Diapositive