workshop frans test voorbereiding periode 2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Test chapitre 2

Teststof 

• vocalijst 'Mes passions' (N-F en F-N)
  
• passé composé met avoir en être (tekstboek blz 148, 149)
  
• futur proche (tekstboek blz 37)
  
• bijvoeglijk naamwoord (tekstboek blz 37/38)
  
• zinnen frans-nederlands, nederlands-frans (tekstboek blz 39)
  

Test

• donderdag 4 februari 
• test via Lessonup
• allemaal tegelijk met camera aan
• begintijd en eindtijd

schrijf minimaal 5 werkwoorden op die eindigen op -er.

schrijf de onregelmatige werkwoorden
(4 stuks)

uitleg werkwoorden

uitleg werkwoorden (tb blz 152)

uitleg werkwoorden

Zij wonen in Lyon=

1. vous habitez à Lyon
2. elles habite à Lyon
3. il habite à Lyon
4. ils habitent à Lyon

Jullie doen aan hockey.

1. Nous faisons du hockey
2. Vous avez fait du hockey
3. Vous faisiez du hockey
4. Vous faites du hockey

wij gaan naar Marokko.

1. Nous allez au Maroc.
2. Nous allons au Maroc.
3. Vous allez au Maroc.
4. Nous sommes allés au Maroc.

Dit jaar leerde je de verleden tijd.
Hoe maak je de passé composé?
(bijv. ik heb gezwommen of ik ben gegaan)

Hoe maak je een passé composé met de ww-er?

vorm van avoir of être + -er wordt é

J'ai  mangé              je suis allé(e)

Tu as parlé.                  tu es rentré(e)

il/elle/on a habité      elle est tombée

nous avons demandé                      nous sommes retourné(e)s

vous avez aimé                     vous êtes monté(es)

ils ont passé             ils sont restés

elles ont invité               elles sont allées

(Als het hulpwerkwoord een vorm van être is, dan pas je het voltooid deelwoord aan

vrouwelijk:e, meervoud: s)

Let op: onregelmatige werkwoorden in passé composé

avoir: j'ai eu (ik heb gehad)

être: j'ai été (ik ben geweest)

faire: j'ai fait (ik heb gedaan)

aller: je suis allé(e) (ik ben gegaan)

Voltooid deelwoord blijft altijd hetzelfde 

(alleen aller past zich aan)

Zet in de passé composé:
Ils habitent à Lyon

Zet in de passé composé:
Vous faites du hockey

Zet in de passé composé:
Nous allons en Belgique

Zet in de passé composé:
il a un chien

Zet in de passé composé:
Ils vont au Maroc

Zet in de passé composé:
Je suis à Marseille

Welke bijvoeglijke naamwoorden behalve 'petit' ken je?

Qu'est-ce que c'est?

Qu'est-ce que c'est?

Qu'est-ce que c'est?

Wanneer gebruik je de futur proche?

1. Om aan te geven wat je gisteren hebt gedaan.
2. Om aan te geven wat je nu aan het doen bent.
3. Om aan te geven wat je binnenkort gaat doen.

Hoe maak je de futur proche?

Zet in de goede volgorde:
musique - allons - nous - écouter - de la

1. musique nous allons écouter de la
2. nous écouter allons de la musique
3. de la musique nous allons écouter
4. nous allons écouter de la musique

Zet in de goede volgorde:
vont - du - ils - faire - à - shopping - Lille

Zet in de goede volgorde:
du - vais - faire - je - foot

Zeg dat je gaat rugbyen