T3 die Jahreszeiten, Monate und das Wetter

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

In deze les leer je ...

... hoe de jaargetijden in het Duits heten.

... hoe je tijdsbepalingen moet aangeven

... wat de maanden in het Duits zijn en hoe je deze moet schrijven

... de verschillende weer types

Video Jahreszeiten

Tijdens het kijken beantwoord je deze vragen:
1. Was sind Jahreszeiten?

2. Welche Jahreszeiten gibt es?

3. Ergänze (vul aan): die Erde ______ um die Sonne.

4. Wie lange dauert so eine 'Runde'

5. Wenn die Erde um die Sonne wandert, wird sie unterschiedlich stark beschienen. Im Sommer ... und im Winter ... .

6. Im Herbst und Frühling ist es nicht ... warm, wodurch kommt das?

Übersetze: Jahreszeit

der Herbst

der Frühling

der Sommer

der Winter

Ergänze: die Erde........... um die Sonne

Tijdsbepalingen

• Geven aan wanneer er iets gebeurt
• Voorbeelden:
• in de Winter --> im Winter
• in September --> im September
• op dinsdag --> am Dienstag
• om half zeven --> um halb sieben

Im - Am - Um

Tijdsaanduidingen: im, am, um

seizoen

maand

dag van de week

datum

tijdstip

im

im

am

am

um

Ergänze: Hast du ...... 5 Uhr zeit?

1. am
2. im
3. um

Ergänze: Kannst du............ Samstag?

1. im
2. am
3. um

Ergänze: ........... Juni habe ich Geburtstag

1. im
2. am
3. um

Alle maanden worden met een hoofdletter geschreven 
(zelfstandig naamwoord)

Alle maanden hebben de der vorm. 
Bijvoorbeeld:    der Januar, der Februar. der März, der April. der Mai, der Juni, der Juli, der August, usw. 

Februar

Januar

März

April

Mai

Juni

Juli

August

September

Oktober

November

Dezember

januari

februari

maart

april

mei

juni

juli

augustus

september

oktober

november

december

Januar

Februar

März

April

Mai

Juni

Juli

August

September

Oktober

November

Dezember

Welcher Monat kommt nach Mai?

1. September
2. August
3. Juni
4. Oktober

Was ist der letzte Monat des Jahres?

1. Dezember
2. Februar
3. November
4. Juli

Wie sagt man 'September' auf Deutsch?

1. September
2. März
3. Juni
4. August

Welcher Monat kommt vor April?

1. November
2. Februar
3. Juli
4. März

Schnee

Schauer

Gewitter

sonnig

Nebel

Sturm

Glatteis

heiter

regnerisch

bewölkt

Welke Duitse woorden kun je bij dit weerplaatje gebruiken?

Welke woorden heb je wel of niet gehoord?

WEL

gehoord

NIET

gehoord

Schnee

Schauer

Gewitter

Grad

Nebel

Sturm

heiter

Nordwesten

bewölkt

Regen

Wolken

Alpen

Welke woorden heb je wel of niet gehoord?

WEL

gehoord

NIET

gehoord

Schnee

Schauer

Gewitter

Grad

Nebel

Sturm

heiter

Nordwesten

bewölkt

Regen

Wolken

Alpen

Hoe warm wordt het?

1. 10 bis 20 Grad
2. 18 bis 20 Grad
3. 17 bis 30 Grad
4. 15 bis 25 Grad

Wo ist es wärmer?
(waar is het warmer?)

1. Nordsee
2. Köln
3. Ostsee
4. Berlin

Welke kloppt?

1. Morgen Gewitter im Land
2. Morgen im Westen Schauer, im Süden Gewitter
3. Im Osten trocken
4. Berlin Gewitter

und nochmal wiederholen...

je hebt 2 minuten om de vertalingen te onthouden!!!

Schnee - sneeuw

Schauer - regenbui

Gewitter - onweer

sonnig - zonnig

Nebel - mist

Sturm - storm

Glatteis - ijzel

heiter - helder

regnerisch - regenachtig

bewölkt - bewolkt

Endlich kein Regen mehr! Morgen wird es ........... und warm.

1. bewölkt
2. Schauer
3. sonnig
4. kalt.

Das ist gefährlich! Erst Regen und dann minus 2 Grad. Auf den Straßen ist dann ......... .

1. Schnee
2. Glatteis
3. Schauer
4. Gewitter

Vom Norden her zieht ein ......... auf. Extrem starker Wind und Regen.

1. Schnee
2. Schauer
3. Sturm
4. bewölkt

Übersetze:
onweer

Übersetze:
regenbui

Praat met je buurman/vrouw over het weer de komende dagen...

Stel de vraag:

"Wie wird das Wetter am....?"

Geef het antwoord:

"Am .... (Tag) wird es …

"Am .... (Tag) ist es …

"Am .... (Tag ) … es.

der Regen, der Schneefall, der Schauer

das Glatteiss/der Eisregen

schneit, 

regnet, 

ist es bewölkt, 

ist es sonnig, 

ist es kalt, 

ist es minus .. Grad, 

Hausaufgaben

Leren:
- De seizoenen

- de maanden

- de weerstypen