Een woordenboek gebruiken

Hoe gebruik je een woordenboek?
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2-6

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hoe gebruik je een woordenboek?

Slide 1 - Diapositive

Wat vind je in een woordenboek?

  • De betekenis van een woord;
  • De spelling van een woord;
  • Het woordgeslacht (mannelijk/vrouwelijk);
  • De betekenissen van uitdrukkingen;
  • Soms ook de uitspraak van een woord.

Slide 2 - Diapositive

Goed om te weten...
  1. De woorden staan op alfabetische volgorde.
  2. Sommige woordenboeken hebben het alfabet aan de zijkant staan.
  3. Gebruik de gidswoorden boven aan de pagina. Deze geven het eerste woord en het laatste woord van die pagina aan en helpen je beter zoeken naar het trefwoord
  4. Bij een trefwoord vind je soms meerdere betekenissen. 
  5. Op de plek van het teken   ~   staat steeds een andere betekenis. Soms wordt een nieuwe betekenis met een vetgedrukt nummer aangegeven.
  6. Lees het hele stukje en kies welke vertaling passend is. 

Slide 3 - Diapositive

Waar staan de woorden in alfabetische volgorde?
A
tijdschrift, boek, krant
B
boek, krant ,tijdschrift
C
boek, tijdschrift, krant
D
krant, boek, tijdschrift

Slide 4 - Quiz

Werkwoorden
Je suis en vacances en France.

suis = persoonsvorm

In het woordenboek vind je geen vervoegingen van werkwoorden. Als je een werkwoord opzoekt, vind je dus wel het hele werkwoord, bijvoorbeeld être (= zijn). De vorm suis kun je dus niet in een woordenboek vinden.

Slide 5 - Diapositive

Het infinitief (hele werkwoord) herkennen
Geef van de volgende woorden aan van welk werkwoord ze afstammen...

Slide 6 - Diapositive

Il fait du cheval.

Slide 7 - Question ouverte

Elle aime son nouveau portable.

Slide 8 - Question ouverte

Ils ont eu de la chance!

Slide 9 - Question ouverte

Nous avons une voiture.

Slide 10 - Question ouverte

Vous prenez le métro?

Slide 11 - Question ouverte

Elles ouvriront la porte.

Slide 12 - Question ouverte

Ils regardaient le film?

Slide 13 - Question ouverte

Enkelvoud - meervoud
Les filles sont à la plage. 

filles = meervoud

Als je een zelfstandig naamwoord opzoekt, vind je altijd het enkelvoud. Als je de vertaling van filles wilt weten, kijk je dus bij fille.

Slide 14 - Diapositive

Van meervoud naar enkelvoud
Noteer de volgende woorden in het enkelvoud.

Slide 15 - Diapositive

bâtiments

Slide 16 - Question ouverte

manteaux

Slide 17 - Question ouverte

bouteilles

Slide 18 - Question ouverte

animaux

Slide 19 - Question ouverte

châteaux

Slide 20 - Question ouverte

chevaux

Slide 21 - Question ouverte

genoux

Slide 22 - Question ouverte

yeux

Slide 23 - Question ouverte

Bijvoeglijk naamwoord
Les filles sont sportives

sportives = vrouwelijk meervoud

Als je een bijvoeglijk naamwoord opzoekt, zoek je altijd de mannelijke vorm, bijvoorbeeld sportif. Sportives staat niet in het woordenboek.

Slide 24 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord herkennen
Noteer de mannelijke vorm van de volgende bijvoeglijke naamwoorden...

Slide 25 - Diapositive

active

Slide 26 - Question ouverte

jeunes

Slide 27 - Question ouverte

vieille

Slide 28 - Question ouverte

italienne

Slide 29 - Question ouverte

grosses

Slide 30 - Question ouverte

beaux

Slide 31 - Question ouverte

Pak het woordenboek erbij
en koppel de juiste woorden aan elkaar: 

Slide 32 - Diapositive

moqueur
tiédasse
bras
pauvre
toutou
ahuri
plantigrade
joufflu
arm (niet rijk)
arm (lichaaamsdeel)
bolwangig
lauwwarm
woef hond
verbluft
spotvogel
zoolganger

Slide 33 - Question de remorquage