12.1 Erfelijke eigenschappen doorgeven

Deze les
  • Wat weet je nog?
  • Uitleg over 12.1 deel 1
  • Oefenen met de opdrachten
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Deze les
  • Wat weet je nog?
  • Uitleg over 12.1 deel 1
  • Oefenen met de opdrachten

Slide 1 - Diapositive

Herhaling 11.4
1. Zet op volgorde van groot naar klein: kern, cel, chromosoom, genoom, gen, allel

2. Leg uit wat het verschil is tussen een gen en allel. 

3. Wat is fenotype en wat is genotype?

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen 12.1
  • Je kunt uitleggen wat homozygoot en wat heterozygoot betekent.
  • Je kunt uitleggen wat dominant en recessief is.
  • Je kunt uitleggen hoe eigenschappen overerven.
  • Je kunt voorspellen welke eigenschappen nakomelingen kunnen hebben.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

DNA, gen en allel
Van groot naar klein:
Chromosoom: draden van DNA in de celkern
Gen: stukje DNA dat codeert (informatie geeft) voor één erfelijke eigenschap (bijv. haarkleur)
Allel: variant van een gen (bijv. allel voor bruin haar)

Slide 5 - Diapositive

Terugblik H11 
Een stukje DNA met de informatie voor één eigenschap heet een gen.
 Een gen kan verschillende varianten hebben (allel). 

Slide 6 - Diapositive

Allel
Gen bestaat uit 2 allelen, want chromosomen komen voor in paren.

Allelen kunnen verschillen per chromosoom

Bijvoorbeeld: Gen voor haarkleur
Allel 1: blond, allel 2: bruin

Slide 7 - Diapositive

Homozygoot = twee gelijke allelen van een gen.
Heterozygoot = twee verschillende allelen van een gen.

Slide 8 - Diapositive

Bedenk:
Welke kleur ogen zal het kind krijgen?
Zijn fenotype is bruine oogkleur. Het genotype is bruin / bruin.

Slide 9 - Diapositive

Dominant of recessief
Als iemand heterozygoot voor een eigenschap is, komt de   dominante eigenschap tot uiting (in het fenotype).

Een allel is dus dominant of recessief:
Dominant = overheersend allel.
Recessief = onderdrukte allel.

Het bruine allel voor oogkleur is dominant. Het blauwe allel voor oogkleur is recessief.

Slide 10 - Diapositive

Genotypen noteren
Dominante allel: hoofdletter
Recessieve allel: kleine letter

Homozygoot dominant: AA
Homozygoot recessief: aa
Heterozygoot: Aa

Slide 11 - Diapositive

Dus welke oogkleur krijgt het kind?
bb
BB
En hoe schrijven we dat genotype op?

Slide 12 - Diapositive

Kruisingsschema maken
Met behulp van een kruisingsschema kun je bepalen hoe de nakomelingen (kinderen) eruit kunnen komen te zien. 

Filmpje voor extra uitleg/herhaling: https://www.youtube.com/watch?v=H2V0tLVnWmM 

Slide 13 - Diapositive

Stappenplan kruisingsschema maken
1.  Noteer  van beide ouders de fenotypen.
2. Noteer van beide ouders de genotypen.
3. Bepaal welke allelen kunnen voorkomen in de geslachtscellen (voortplantingscellen). 
4. Vul de mogelijke opties in in het kruisingsschema (mannen horizontaal, vrouwen verticaal). 



Slide 14 - Diapositive

Maak opdracht 14
timer
5:00

Slide 15 - Diapositive

Maken
Eerste 8 minuten in stilte
Zelf bestuderen/doorlezen: 12.1
Af op: 
Maken: 1 t/m 18 

Volgende les gaan we hier ook mee oefenen!

timer
8:00

Slide 16 - Diapositive

Samen oefenen
Bij mensen is een bruine oogkleur dominant over blauwe ogen.

Welk(e) genotype(n) hoort/horen bij iemand met bruine ogen?

Slide 17 - Diapositive

Samen oefenen
Een man met bruine ogen (AA) heeft een vrouw met blauwe ogen (aa).
 
Welke mogelijke zaadcellen en eicellen kunnen er worden gemaakt?

Slide 18 - Diapositive

Samen oefenen
Een man met bruine ogen (AA) heeft een vrouw met blauwe ogen (aa).

a. Welke mogelijke genotypen kunnen de nakomelingen hebben? 
b. Hoeveel procent kans is er dat er een kind geboren wordt dat homozygoot recessief is?

Slide 19 - Diapositive

Controle leerdoel
Je kunt voorspellen welke eigenschappen nakomelingen kunnen hebben.

Twee ouders zijn heterozygoot voor de bruine oogkleur. Bruine ogen is dominant over blauwe ogen.
Hoe groot is de kans op een zoon met blauwe ogen heeft? 

Slide 20 - Diapositive

Les 2 Kruisingsschema's
  • Voorkennis met LessonUp (in tweetallen, gebruik papier!)
  • Zelfstandig werken aan 12.1

  • Bespreken opdracht 16 t/m 18

Slide 21 - Diapositive

Vul in:
Als de beide chromosomen van een paar dezelfde informatie bezitten, dan is de persoon (.......) voor het gen.
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 22 - Quiz

Vul in:
Bij iemand die heterozygoot is voor een gen zie je in het uiterlijk maar één aanleg terug.
De aanleg die je wel ziet noem je .......1....., de aanleg die je niet ziet is ......2.......
A
1=Dominant 2=Homozygoot
B
1=Recessief 2=Dominant
C
1=Dominant 2=Recessief
D
1=Homozygoot 2=Dominant

Slide 23 - Quiz

Eigenschap haarkleur. Bruin is dominant over blond. Sleep onderstaande vakken in het juiste sleepdoel.
Homozygoot Dominant
Heterozygoot
Homozygoot Recessief
Aa
AA
aa
Allelen bruin/bruin
Allelen bruin/blond
Allelen blond/blond

Slide 24 - Question de remorquage

Waarvoor gebruik je een kruisingsschema?
A
Om uit te zoeken hoe de nakomelingen van twee ouders eruit zien.
B
Om uit te zoeken welke eigenschappen er in geslachtscellen zitten.
C
Om uit de genotypen van de ouders de genotypen van de kinderen te bepalen.
D
Om uit te zoeken welke eigenschap dominant en welke eigenschap recessief is.

Slide 25 - Quiz

Een ouderpaar (P-generatie) verwacht een kind (F1-generatie).
Beide ouders kunnen tongrollen.
Beide zijn voor die eigenschap heterozygoot.
Hoe groot is de kans dat het kind genotype Aa=heterozygoot heeft?
A
75%
B
50%
C
25%
D
0%

Slide 26 - Quiz

Bij beren wordt de vachtkleur bepaald door twee verschillende allelen. Het allel voor bruine vacht (B) is dominant over het allel voor zwarte vacht (b).
Een heterozygote beer kruist met een zwarte beer.

Hoe groot is de kans dat de nakomelingen zwart zijn?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 27 - Quiz

Een ouderpaar verwacht een kind. Beide ouders kunnen tongrollen.
Beide zijn voor die eigenschap heterozygoot.
Hoe groot is de kans dat het kind kan tongrollen?
A
75%
B
50%
C
25%
D
0%

Slide 28 - Quiz

Bij cavia's komen genen voor die we aanduiden met R en r. De aanwezigheid van het gen R geeft vlekken op de vacht.
Twee cavia's, Snuf en Snuitje, krijgen jongen. Deze jongen hebben de genotypen RR, Rr en rr.
Wat zijn de genotypen van Snuf en Snuitje?
A
RR en Rr
B
RR en rr
C
Rr en Rr
D
Rr en rr

Slide 29 - Quiz

Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Bij een tabaksplant die heterozygoot is voor deze eigenschap treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Na kieming ontstaan hieruit kiemplanten.

Hoeveel van deze kiemplanten zullen naar verwachting albino zijn?
A
0
B
150
C
300
D
600

Slide 30 - Quiz

Maken van 12.1
Eerste 8 minuten in stilte
Zelf bestuderen/doorlezen: 12.1
Af op: 
Maken: 1 t/m 18

Volgende les bespreken we 16 t/m 18

timer
8:00

Slide 31 - Diapositive