les 3 + 4; pv verleden tijd + voltooid deelwoord

Het vinden van de persoonsvorm
Jan wil dat niet - Jan en Miep willen dat niet
Jan wil dat niet - Jan wilde dat niet
Jan wil dat niet - Wil Jan dat niet?
Getalsproef
Tijdproef
Vraagzin
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Het vinden van de persoonsvorm
Jan wil dat niet - Jan en Miep willen dat niet
Jan wil dat niet - Jan wilde dat niet
Jan wil dat niet - Wil Jan dat niet?
Getalsproef
Tijdproef
Vraagzin

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verleden tijd
liep
liep 
liepen
Lopen:
Ik
Jij, hij/zij
Wij, jullie, zij
Koken:
Ik
Jij, hij/zij
Wij, jullie, zij
kookte
kookte 
kookten
Raden:
Ik
Jij, hij/zij
Wij, jullie, zij
raadde
raadde 
raadden

Slide 2 - Diapositive

Verschil sterke, zwakke werkwoorden. D's en T's

Slide 3 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de juiste vorm op:
Kees (branden) zijn vingers aan de pan

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de juiste vorm op:
Jij (kletsen) heel graag met mij

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de juiste vorm op:
Zij (missen) haar hond heel erg.

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de juiste vorm op:
Ik (zien) dat je het steeds beter doet.

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de juiste vorm op:
(Worden) jij ook zo blij van goede antwoorden?

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht pv vt
Het ... er niet beter op.
Joris .... altijd meteen het antwoord.
De meisjes ... iedereen een compliment.
Zoiets ... vroeger nog wel eens.
Hoeveel tijd ... je broer aan zijn hobby?
De hond ... naar zijn speeltjes
1 (worden)
2 (raden)
3 (geven)
4 (gebeuren)
5 (besteden)
6 (graven)

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Iedereen ...... (smijten) dan enkele bomen in het vuur
A
smijtte
B
smeet
C
smijte

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wij golf.... (golfen) gisteren een mooie wedstrijd
A
golften
B
golftten
C
golvden

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het .... (misten) zo erg dat wij de afslag ... (missen)
A
miste, misten
B
miste, mistten
C
mistte, misten
D
mistte, mistten

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vroeger.... (schrobben) zij de vloer nog met water en groene zeep
A
schrobte
B
schrobde

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de verleden tijd (pv) en het voltooid deelwoord van bidden?

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de verleden tijd (pv) en het voltooid deelwoord van blazen?

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij ..... (wachten, vt) lang voordat hij de deur open ..... (doen)
A
wachte, deed
B
wachtte, deed

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vroeger ..... (lunchen) hij daar graag
A
lunchde
B
lunchtte
C
lunchte

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Anneke ...... (zwerven) vroeger graag door de stad
A
zwierf
B
zwerfde
C
zwerfte

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voltooid deelwoord



Wat is het voltooid deelwoord? 
Waar kun je het voltooid deelwoord vinden?
Wat zijn de regels bij het spellen van het voltooid deelwoord?


Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van bedriegen?
A
bedriegd
B
bedriegt
C
bedroog
D
bedrogen

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van drijven?
A
gedrijft
B
gedrijfd
C
gedreven
D
gedrijven

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van schrobben?
A
geschrobt
B
geschrobd
C
geschrobben

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van recyclen?
A
gerecycled
B
gerecyclet

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van sms'en?
A
ge-sms't
B
gesmst
C
ge-sms'd
D
gesmsd

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van deleten?
A
gedeleted
B
gedeletet
C
gedelet
D
gedeleet

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van varen?
A
gevaard
B
gevaren
C
gevoerd
D
gevoeren

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van faxen?
A
gefaxt
B
gefaxd
C
gefaxet
D
gefaxed

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van gebeuren?
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeuren

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij het voltooid deelwoord gebruik je...
A
stam +t
B
t kofschip

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een voltooid deelwoord?
A
aankomen
B
groeten
C
gedaan
D
zwemmen

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Van een werkwoord een voltooid deelwoord maken.
Welk voltooid deelwoord is juist bij het werkwoord HEBBEN
A
gehad
B
gehebben
C
gehat
D
gehebt

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van deleten?
A
gedeleted
B
gedeletet
C
gedelet
D
gedeleet

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord
A
gefietst
B
fietsen
C
fietsten

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van verhuizen
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voltooid deelwoord van recyclen?
A
gerecycled
B
gerecyclet

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Werkwoordspelling moeilijk? Ben je mal! Je volgt gewoon het stroomschema. Je begint altijd met het beoordelen of het werkwoord een [                              ] is. Daarna kijk je naar de [                            ] van de zin. 
De [                          ] van het werkwoord vind je door -en weg te halen. 
Je gebruikt de regel van [                              ] alleen in de
[                        ] tijd. Eindigt de stam op een van die medeklinkers? Dan voeg je [                        ] toe. 
Bij het [                                       ] werkwoord schrijf je het woord zo [                             ] mogelijk, maar alleen als de uitspraak het toelaat.
De infinitief is een onafhankelijk werkwoord. De vorm is niet afhankelijk van hoeveelheid of tijd. Dit is altijd het [                                  ].
persoonsvorm
tijd
stam
't x-kofschip
tegenwoordige
verleden
+te
+de
bijvoeglijk gebruikte
kort
lang
hele werkwoord

Slide 38 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions