2.7 grammatica

Grammatica:
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord




BKA1A
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Grammatica:
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord




BKA1A

Slide 1 - Diapositive

Grammatica  
De volgende woordsoorten leer je in deze paragrafen:
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord 
  • werkwoord 

Slide 2 - Diapositive

Lidwoorden: de, het of een

Slide 3 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden (zn) zijn:
  • Mensen 
  • Dieren 
  • Planten 
  • Dingen 
  • (Plaats)namen

Je kunt er vaak een lidwoord voor zetten.

Slide 5 - Diapositive

0

Slide 6 - Vidéo

Werkwoord (ww)
werkwoorden zijn: doe-woorden 

Een werkwoord zegt wat iets of iemand overkomt.
Een werkwoord kan je 'doen'

Slide 7 - Diapositive

0

Slide 8 - Vidéo

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
de =
A
ww
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 9 - Quiz

Geef mij de verf eens aan?
verf=
A
lw
B
zn
C
ww
D
voorzetsel

Slide 10 - Quiz

'De' 'het' en 'een' noemen we een....
A
Lidwoorden
B
Zelfstandig naamwoorden
C
Bijvoeglijk naamwoorden

Slide 11 - Quiz

Kees koopt een appel
Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
Kees
B
Kees koopt
C
Kees appel
D
appel

Slide 12 - Quiz

Kees koopt een appel.
Wat is een lidwoord?
A
Kees
B
koopt
C
een
D
appel

Slide 13 - Quiz

Kees koopt een appel.
Wat is een werkwoord?
A
Kees
B
koopt
C
een
D
appel

Slide 14 - Quiz

De hond ligt in de pot.
Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
De
B
De hond
C
hond ligt
D
hond pot

Slide 15 - Quiz

De hond ligt in de pot.
Wat zijn de lidwoorden?
A
De
B
De hond
C
hond ligt
D
De de

Slide 16 - Quiz

De hond ligt in de pot.
Wat is het werkwoord?
A
De
B
hond
C
ligt
D
in

Slide 17 - Quiz

Wat een goede vraag!
Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
wat
B
een
C
goede
D
vraag

Slide 18 - Quiz

Henk eet een ijsje.
Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
Henk ijsje
B
Henk eet
C
Henk een
D
eet

Slide 19 - Quiz

Henk eet een ijsje.
Wat is een werkwoord?
A
Henk
B
eet
C
een
D
ijsje

Slide 20 - Quiz

Joyce fietst naar school.
Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
Joyce
B
Joyce fietst
C
school
D
Joyce school

Slide 21 - Quiz

Joyce fietst naar school.
Wat is het werkwoord?
A
Joyce
B
fietst
C
naar
D
school

Slide 22 - Quiz