Write down the translations of these words in your notebook.
Vertaal naar het Nederlands:
invade, addition, set the tone, turn out, modify, attached to, sustainable
Vertaal naar het Engels:
samenwerken, nietsvermoedend, opluchting,
driehoekig, schroef, vakmanschap, verheugd
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4
Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Welcome!
Have a seat, get your books, your pencil case.
Start doing this exercise:
Write down the translations of these words in your notebook.
Vertaal naar het Nederlands:
invade, addition, set the tone, turn out, modify, attached to, sustainable
Vertaal naar het Engels:
samenwerken, nietsvermoedend, opluchting,
driehoekig, schroef, vakmanschap, verheugd
Slide 1 - Diapositive
Planning
Grammar
Work to do
Round up
Slide 2 - Diapositive
Grammar
Get your notebook.
Slide 3 - Diapositive
Uitleg
Bij een ontkenning zeg je dat iets niet zo is.
– Je gebruikt in het Engels dan meestal het woordje not.
Slide 4 - Diapositive
Ontkenningen: (to) be
Uitleg
Als je een ontkenning maakt met een vorm van (to) be(dus am, is, are, was of were), hoef je er eigenlijk alleen maar not achter te zetten, net zoals je in het Nederlands doet.
Je mag ook korte vormen gebruiken.
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Ontkenningen: (to) have got
Uitleg Het werkwoord have got betekent hebben.
– I have got the keys = Ik heb de sleutels
– She has got a car = Zij heeft een auto
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
I go home after my classes
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't
Slide 11 - Quiz
My parents fly back home this morning
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't
Slide 12 - Quiz
Peter really likes pizza and fries
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't
Slide 13 - Quiz
Mary eats fruit for lunch
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't
Slide 14 - Quiz
My brother and sister live at home de ontkenning maak je met::
A
don't
B
doesn't
C
didn't
Slide 15 - Quiz
They laugh a lot de ontkenning maak je met: :
A
don't
B
doesn't
C
didn't
Slide 16 - Quiz
Kendra bought a new skirt de ontkenning maak je met::