H1 Regenten & Vorsten §1.1 en §1.2 SO

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Hoe wordt een staat met een vorst ook wel genoemd?

1. een monarchie
2. een republiek

Deze toets gaat over het tijdvak 'Regenten & Vorsten'.

Van wanneer tot wanneer duurt dit tijdvak?

1. 1500 - 1600
2. 1600 - 1700
3. 1700 - 1800
4. 1800 - 1900

Deze toets gaat over het tijdvak 'Regenten & Vorsten'.

Dit tijdvak gaat over de ....

1. 15e eeuw
2. 16e eeuw
3. 17e eeuw
4. 18e eeuw

In de periode van 1568 tot 1648 vocht de Republiek (Nederland) tachtig jaar lang tegen....

1. Spanje
2. Engeland
3. Frankrijk
4. de Pruisen

Deze vraag gaat over de Republiek in de Gouden Eeuw. Welke zinnen passen bij het bestuur van de Republiek?

1 De stadhouder maakte alle belangrijke beslissingen.
2 Een absoluut vorst had de macht in handen.
3 Het volk mocht stemmen in verkiezingen.
4 Rijke burgers waren heel machtig.
5 Wie uit een voorname familie kwam, kon regent worden.

1. 4 en 5
2. 1, 4 en 5
3. 1 en 4
4. 2, 3 en 4 en 5

Wat zijn de cijfers van de zinnen die passen bij het begrip stapelmarkt?
1 Er was maar weinig concurrentie.
2 Goederen die in Amsterdam aankwamen werden meestal direct doorverkocht.
3 Handelaren uit heel Europa kochten producten in Amsterdam.
4 Het stadsbestuur bepaalde de prijzen van producten.
5 Kooplieden sloegen graan, hout en andere goederen op in pakhuizen.

1. 3 en 5
2. 2 en 3
3. 3 en 4
4. 1 en 5

Bestudeer de bron.

1 De huidige provincie ............. was in 1672 geen apart gewest, maar viel onder Overijssel.
2 Een groot deel van de huidige provincie ............. is pas na 1672 bij Nederland gevoegd.
3 Het gewest ............ had in 1672 vrijwel dezelfde omvang als de huidige provincie met dezelfde naam.
4 De huidige provincie bestond in 1672 nog niet.

1. 1= Drenthe, 2= Limburg, 3= Groningen, 4= Flevoland
2. 1= Limburg, 2= Drenthe, 3= Groningen, 4= Flevoland
3. 1= Drenthe, 2= Groningen, 3= Limburg, 4= Flevoland
4. 1= Drenthe, 2= Flevoland, 3= Groningen, 4= Limburg

Lees de vier onderstaande voorbeelden:

1. de burgemeester van Amsterdam
2. De keizer van het Duitse rijk
3. De koning van Engeland
4. De stadhouder van de Nederlandse gewesten.

Welke twee cijfers zijn voorbeelden van vorsten?

1. 1 en 2
2. 2 en 3
3. 3 en 4
4. 1 en 4

Deze vraag gaat over de Gouden Eeuw.
De 17e eeuw wordt in Nederland de Gouden Eeuw genoemd, omdat:

1. Arme mensen konden bedelen om geld;
2. Het niet goed ging met de economie;
3. Er lange tijd economische bloei was;
4. Er veel rijkdom was in Nederland.

Welke cijfers zijn juist?

1. 3 en 4
2. 1, 3 en 4
3. 2 en 3
4. 1 en 4

Lees de bron. Lees daarna de vijf onderstaande bewerkingen van vlas en linnen.

1. Linnen stoffen worden geverfd;
2. Van gekleurd linnen worden kleren gemaakt;
3. Van linnen draad wordt linnen stof geweven;
4. Van vlasvezels wordt linnen draad gesponnen;
5. Vlasplanten worden verwerkt tot vezels.

Zet de vijf cijfers in de juiste tijdsvolgorde.

1. 5, 4, 3, 1, 2
2. 5, 4, 1, 2, 3
3. 5, 3, 4, 1, 2
4. 3, 4, 5, 1, 2

'Een soort economie waarin ondernemers winst proberen te maken'

Welk begrip hoort bij bovenstaande omschrijving?

Deze vraag gaat over 'machthebbers in Europa'.

Waarvoor zorgden de Staten- Generaal in de Nederlanden?

1. de belasting in gewesten;
2. de bouw van een stadhuis;
3. de buitenlandse politiek;
4. de verdediging van de Republiek;
5. het bestuur van Noord-Brabant, delen van Limburg en Zeeuws-Vlaanderen.

1. 3, 4
2. 3, 4 en 5
3. 2, 3 en 4
4. 2 en 3

Deze vraag gaat over Lodewijk XIV:

Lodewijk XIV regeerde zonder verantwoording af te leggen. Dit betekent:

1. dat alles in Frankrijk om hem draaide
2. dat hij niemand om toestemming vroeg voor zijn beslissingen.
3. dat hij niemand uitleg gaf over zijn beslissingen.
4. geen van de genoemde antwoorden is juist.

Deze vraag gaat over 'machthebbers in Europa'.
Uit de bron kun je opmaken:
1 dat absolute heersers volgens Bossuet meestal verstandig regeren.
2 dat Bossuet vond dat vorsten verstandig met hun macht moeten omgaan.
3 dat er veel kritiek was op de manier waarop vorsten met hun macht omgingen.
4 dat machtsmisbruik volgens Bossuet tegen Gods wil ingaat.

1. 2 en 4
2. 1 en 2
3. 3 en 4
4. 2, 3 en 4

Op het plaatje zie je een....

1. republiek
2. monarchie
3. koninkrijk
4. dictatuur

Bekijk de afbeelding.

Wie woonde hier?

1. Lodewijk XIV
2. Napoleon Bonaparte
3. Jacobus II
4. Napoleon XIV

Deze opdracht gaat over handel in de Republiek.

Welke uitspraak is juist?

1. In de landbouwsamenleving van de Republiek was Amsterdam veruit de grootste en rijkste stad.
2. In de 17e eeuw werden in de Republiek weinig producten uit de landbouw en de nijverheid geëxporteerd.
3. Nederlandse schepen kwamen in heel Europa, waar ze een klein deel van de internationale handel verzorgden.
4. Tijdens de Gouden Eeuw bestond in de Republiek veel concurrentie tussen de verschillende kooplieden.

Deze opdracht gaat over de economie in de Republiek:

1. De schepen en handelsgoederen in de Republiek waren eigendom van de Nederlandse overheid.
2. Het kopen, verkopen en mensen laten werken om winst te maken wordt kapitalisme genoemd.
3. In de Republiek probeerden ondernemers vooral goede producten te verkopen, het maken van winst was bijzaak.
4. Ondernemers in de Republiek hielden vraag en aanbod op de markt goed in de gaten.

Welke uitspraken zijn JUIST?

1. 2 en 4
2. 1 en 3
3. 1 en 2
4. 2 en 3

1. De schepen die de handel verzorgden, waren het bezit van ondernemers.
2. Door de economische groei daalde het aantal inwoners van de Republiek.
3. In Amsterdam was alleen een stapelplaats voor Europese goederen.
4. In de gouden eeuw bloeiden de handel, nijverheid en landbouw.

Zijn bovenstaande uitspraken juist of onjuist?

1. 1. onjuist, 2. onjuist, 3. onjuist, 3. juist
2. 1. juist, 2. juist, 3. onjuist, 3. juist
3. 1. juist, 2. onjuist, 3. onjuist, 3. juist
4. 1. juist, 2. juist, 3. onjuist, 3. onjuist

Lees eerst de bron.

Welke zin past het best bij de bron?

1. Amsterdam was net als andere steden belangrijk voor de handel.
2. In Nederland waren geen materialen om schepen mee te maken.
3. In Nederland waren veel ondernemers.
4. Geen van de genoemde zinnen past bij de bron.

De volgende zinnen gaan over de groeiende steden tijdens de Gouden Eeuw.
Beschrijven de zinnen oorzaken of gevolgen van deze ontwikkeling?

1. De bevolking van Nederland groeit snel.
2. In de Nederlandse steden ontstaan nieuwe wijken.
3. In de Republiek woont 45% van de bevolking in een stad.
4. Tijdens de gouden eeuw bloeide de Nederlandse economie.

1. 1. gevolg, 2. oorzaak, 3. oorzaak, 4. oorzaak
2. 1. oorzaak, 2. gevolg, 3. oorzaak, 4. oorzaak
3. 1. oorzaak, 2. gevolg, 3. gevolg, 4. oorzaak
4. 1. oorzaak, 2. gevolg, 3. gevolg, 4. gevolg

Deze vraag gaat over 'machthebbers in Europa'.

Hoe heet regeringssysteem waarin de vorst onbeperkte macht heeft die hij van God heeft gekregen?

1. Het kapitalisme
2. Het communisme
3. Het absolutisme
4. Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Zijn de volgende uitspraken over de Republiek juist of onjuist?
1. De Nederlandse Republiek bestond uit zeven zelfstandige gewesten.
2. De stadhouder uit het Huis van Oranje was een machtige regent.
3. Elk gewest in de Republiek had een eigen Staten-Generaal.
4. In de Republiek was de stadhouder een absoluut heerser.

1. 1. juist, 2. juist, 3. onjuist, 4. onjuist
2. 1. juist, 2. onjuist, 3. onjuist, 4. onjuist
3. 1. juist, 2. juist, 3. juist, 4. onjuist
4. 1. onjuist, 2. juist, 3. onjuist, 4. juist

Deze vraag gaat over 'machthebbers in Europa'.

Lees eerst de bron.
Welke conclusies kun je trekken uit deze bron?

Uit de bron kun je concluderen dat:

1. de Franse adel grote paleizen voor zichzelf liet bouwen.
2. de koning de adel bezighield om zichzelf te beschermen.
3. het paleis van Versailles de privéwoning was van de koning.
4. Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Deze vraag gaat over 'machthebbers in Europa'.

Hieronder zie je vier zinnen over machthebbers in het tijdvak Regenten & Vorsten.

Bij welke zin is sprake van continuïteit (= blijft hetzelfde)?

1. De Republiek werd bestuurd door regenten.
2. Engeland en de Republiek werden bondgenoten tegen Frankrijk.
3. Engeland kreeg een Nederlandse koning.
4. In geen van de genoemde zinnen is sprake van continuïteit.

Deze vraag gaat over 'machthebbers in Europa'.

Bekijk eerst de bron.


Welk kenmerkend aspect past het beste bij deze bron?

1. burgerlijk bestuur en stedelijke cultuur in Nederland
2. het streven van vorsten naar absolute macht
3. ontstaan van handelskapitalisme en begin van een wereldeconomie
4. Geen van de genoemde kenmerkende aspecten past bij de bron.

Deze vraag gaat over 'machthebbers in Europa'.

1. In 1648 sloten ………. en de Republiek vrede.
2. In 1672 werden soldaten uit ………. tegengehouden door de Hollandse waterlinie.
3. In de periode 1652-1672 voerde de Republiek drie zeeoorlogen met ……….

Welke landen horen steeds op de stippellijntjes te staan?

1. 1. Spanje, 2. Frankrijk, 3. Engeland.
2. 1. Frankrijk, 2. Spanje, 3. Engeland.
3. 1. Spanje, 2. Engeland, 3. Frankrijk
4. 1. Engeland, 2. Frankrijk, 3. Spanje

1. Lodewijk XIV (zie plaatje) liet een groot paleis bouwen bij Versailles.
2. Lodewijk XIV schafte de rechten van de protestanten af.
3. Lodewijk XIV voerde vaak oorlog.
4. Lodewijk XIV wilde het Franse grondgebied vergroten.
5. Lodewijk XIV wilde zijn macht tonen.
6. Veel protestanten ontvluchtten Frankrijk.
Welke uitspraak is juist?

1. Feit 1 is een oorzaak van feit 5
2. Feit 2 is een gevolg van feit 6
3. Feit 3 is een oorzaak van feit 4
4. Geen van de genoemde uitspraken is juist.

In deze opdracht haal je informatie uit een bron. Gebruik dus de bron.

Welk standpunt had Bossuet?

1. Een koning heeft het recht om te regeren van God gekregen.
2. Een koning hoeft God niet te gehoorzamen.
3. Een koning mag alles doen wat hij wil.
4. Geen van de genoemde standpunten is juist.

Bekijk de bron. Deze bron komt van Wikikids.

Je ziet drie rode kruisjes. Op deze drie rode kruisjes hoort steeds hetzelfde cijfer te staan.
Welk cijfer?

Bekijk de bron.
In de bron zie je drie rode kruisjes.
Op deze drie rode kruisjes hoort steeds het zelfde begrip te staan.
Welk begrip hoort steeds op het rode kruisje te staan?

Wat kun je vertellen over het ontstaan van een wereldeconomie? Denk daarbij aan oorzaken en gevolgen!

Dit hoort niet bij de V.O.C.

1. Jacatra
2. opgericht in 1621
3. mogen geweld gebruiken
4. gouverneur-generaal