Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Wat is ongeslachtelijke voortplanting?
A
Voortplanting door seks
B
Voortplanting zonder seks
C
Voortplanting zonder geslachtscellen
D
Voortplanting met geslachtscellen
Slide 1 - Quiz
Sleep de organisatieniveaus van klein naar groot, van boven naar beneden, naar de vakjes aan de rechterkant. (T1)
celorganellen
cellen
weefsels
organen
orgaanstelsels
organismen
atomen
moleculen
Slide 2 - Question de remorquage
Vrouwtjes vissen zetten eitjes af. Vervolgens bevrucht een mannetjes vis deze eitjes. Wat voor een soort voortplanting is dit?
A
ongeslachtelijke voortplanting
B
geslachtelijke voortplanting
C
ongeslachtelijke en geslachtelijke voortplanting
Slide 3 - Quiz
De moeder vervoert en voedingsstoffen naar de .
Via de in de placenta vindt uitwisseling plaats van zuurstof, voedingsstoffen, en andere afvalstoffen.
Het kind ontvangt het zuurstofrijke bloed via de .
haarvaten
koolstofdioxide
navelstrengader
placenta
zuurstof
Slide 4 - Question de remorquage
Hoeveel chromosomen komen voor in een geslachtscel van een mens?
A
eicel 23
zaadcel 23
B
eicel 46
zaadcel 46
C
eicel 23
zaadcel 46
D
eicel 46
zaadcel 23
Slide 5 - Quiz
hypothamamus
hypofyse
FSH
LH
testosteron
Slide 6 - Question de remorquage
Testosteron wordt gemaakt in ...
A
de hypofyse
B
de teelballen
C
de eierstokken
Slide 7 - Quiz
Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap
uitvoering (verschijningsvorm) van een gen
Slide 8 - Question de remorquage
Wat is de functie van het hormoon LH?
A
stimuleert de vorming van het gele lichaam
B
start de eisprong/ovulatie
C
stimuleert de follikelgroei
D
stimuleert het dikker worden van baarmoederslijmvlies
Slide 9 - Quiz
Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
46
23
2
Zoveel exemplaren heb je van ieder gen in een lichaamscel
Zoveel chromosomen zitten in iedere lichaamscel (=autosomaal)
Zoveel chromosomen zitten in iedere geslachtscel
Slide 10 - Question de remorquage
Proces waarbij H2O zich verplaatst van een hoge naar een lage concentratie H2O door een semi-permeabel membraan.
DNA
Osmose
Aminozuur
Follikel
Een type molecuul en de bouwsteen van een proteïne.
Molecuul dat alle bestaat uit een dubbele helix en 4 verschillende stikstofbasen.
Een diploïde (2n) voorloperscel en daaromheen liggende cellen in een voortplantingsorgaan.
Slide 11 - Question de remorquage
Wanneer is een vrouw vruchtbaar?
A
Tijdens de menstruatie
B
tijdens de ovulatie
C
Vlak na de menstruatie
D
Vlak voor de menstruatie
Slide 12 - Quiz
Sleep de begrippen naar het juiste vak.
actief transport
passief transport
Kost geen energie
Kost energie
Endocytose
Exocytose
Diffusie
Osmose
Slide 13 - Question de remorquage
HIV is hetzelfde als AIDS
A
Waar
B
Onwaar
Slide 14 - Quiz
zet beschrijving bij het juiste proces
transcriptie
DNA-replicatie
translatie
DNA-polymerase koppelt DNA-nucleotiden aan een oude keten
langs DNA wordt RNA gevormd
het proces stopt bij een stopcodon
het proces stopt waneer het hele genoom in een cel is gekopieerd
ribosomen vertalen RNA in een aminozuurketen
Er worden twee nieuwe DNA-ketens gevormd
Slide 15 - Question de remorquage
Mitose
46
46
Meiose
23
Slide 16 - Question de remorquage
Embryonale ontwikkeling, geef de juiste volgorde aan.
A
Zygote, blastula, morula
B
Zygote, foetus, morula
C
Morula, zygote, blastula
D
Zygote, morula, blastula
Slide 17 - Quiz
Leerdoel 3: Menstruatiecyclus
Menstruatie
Baarmoederslijmvlies verdikt
Ovulatie
Vruchtbare periode
Slide 18 - Question de remorquage
Is dit stadium van de meiose I of van de meiose II?
A
meiose II
B
meiose I
Slide 19 - Quiz
Mitose
Zet de fasen van de mitose in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
Slide 20 - Question de remorquage
46
23
Enkelvoudig
Dubbel
Diploïd
Haploïd
Slide 21 - Question de remorquage
Sleep de woorden naar de juiste plek om de tekst compleet te maken.
Een reductie deling noemen we ook wel ___, bij deze deling ontstaan er ___ cellen. De andere celdeling noemen we ___ en dit zijn ___ cellen.
cel differentiatie
celspecialisatie
mitose
diploïde
meiose
haploïd
Slide 22 - Question de remorquage
Mitose
Meiose
Slide 23 - Question de remorquage
Rijpen nieuwe eicel
Eisprong
Eicel sterft
Rijpen nieuwe eicel
Menstruatie
Baarmoederslijmvlies wordt dikker
Menstruatie
Slide 24 - Question de remorquage
Haploid: n of 2n?
A
1n
B
2n
Slide 25 - Quiz
Wat is de volgorde van een zwangerschap en bevalling?
Innesteling
Embryo
Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte
Slide 26 - Question de remorquage
Tijdens de embryonale ontwikkeling vinden klievingen plaats. Waar vinden de eerste klievingen bij de mens plaats? Wordt het embryo door deze klievingen duidelijk groter?
A
Klievingen vinden plaats in de eileider en het embryo wordt niet groter.
B
Klievingen vinden plaats in de baarmoeder en het embryo wordt groter.
C
Klievingen vinden plaats in de eileider en het embryo wordt groter.
D
Klievingen vinden plaats in de baarmoeder en het embryo wordt niet groter.
Slide 27 - Quiz
vruchtwater
Baarmoederslijmvlies
placenta
vruchtvliezen
dunne vliezen
eileider
Hierin vinden bij de mens de eerste delingen van de bevruchte eicel plaats.
Van dit deel krijgt het embryo de eerste weken van de zwangerschap voedingsstoffen.
Via dit deel neemt het embryo voedingsstoffen op uit het bloed van de moeder.
Deze delen beschermen het embryo tegen stoten, uitdroging en wisseling van de temperatuur.
In de placenta wordt het bloed van de moeder gescheiden door het bloed van het embryo door:
Slide 28 - Question de remorquage
Hiernaast zie je een celcyclus. Wat gebeurt er in de G1/G2 fasen?
A
Celgroei
B
Celdeling
C
DNA-replicatie
D
rust
Slide 29 - Quiz
In welke fase van de celcyclus wordt het DNA gekopieerd?
timer
0:15
A
Tijdens de G1-fase.
B
Tijdens de S-fase.
C
Tijdens de G2-fase.
D
Tijdens de M-fase (mitose).
Slide 30 - Quiz
menstruatie
ovulatie
progesteron
oestrogeen
gele lichaam
eierstok
follikel
Slide 31 - Question de remorquage
Met de pil ben je beschermd tegen zwangerschap en SOAs
A
Waar
B
Onwaar
Slide 32 - Quiz
Testosteron zorgt dus voor terugkoppeling. Welke terugkoppeling is dit en waarom?
A
Positieve terugkoppeling
Testosteron stimuleert de hypofyse
B
Negatieve terugkoppeling
Testosteron remt de productie van LH
C
Negatieve terugkoppeling
Testosteron zorgt ervoor dat er minder zaadcellen worden geproduceerd
D
Negatieve terugkoppeling
Testosteron remt indirect zijn eigen productie
Slide 33 - Quiz
Wat is het resultaat van een volledige meiose deling (dus meiose 1 en 2) van een cel?
A
2 diploïde geslachtscellen
B
2 haploïde geslachtscellen
C
4 diploïde geslachtscellen
D
4 haploïde geslachtscellen
Slide 34 - Quiz
3 vormen van prenatale diagnostiek zijn: echo, vlokkentest (vt), vruchtwaterpunctie (vp) en nipt. Bij welk van deze kan je het geslacht van de foetus bepalen? En genetische afwijkingen?
Geslacht: alleen de echo
Genetische afwijkingen: alleen de vt, vp en nipt
C
Geslacht: allemaal
Genetische afwijkingen: alleen de vt, vp en nipt
D
Geslacht: alleen de echo en nipt
Genetische afwijkingen: alleen de vt en vp
Slide 35 - Quiz
Na hoeveel dagen komt de blastula aan in de baarmoeder?
A
2-3 dagen
B
5-7 dagen
C
9-10 dagen
D
ongeveer 2 weken
Slide 36 - Quiz
Tijdens de embryonale ontwikkeling vinden klievingen plaats. Waar vinden de eerste klievingen bij de mens plaats? Wordt het embryo door deze klievingen duidelijk groter?
A
Klievingen vinden plaats in de eileider en het embryo wordt niet groter.
B
Klievingen vinden plaats in de baarmoeder en het embryo wordt groter.
C
Klievingen vinden plaats in de eileider en het embryo wordt groter.
D
Klievingen vinden plaats in de baarmoeder en het embryo wordt niet groter.
Slide 37 - Quiz
Wat is een chromatide?
A
een chromosoom die gekopieerd is maar nog vast zit aan z'n kopie
B
dat is een chromosoom die buiten de kern zit
C
dat is DNA dat is gekopieerd
D
dat is een chromosoom die naar de polen in een cel worden getrokken
Slide 38 - Quiz
Zwangere vrouwen die een verhoogd risico hebben op een kind met een afwijking, kunnen laten onderzoeken of de cellen van hun embryo een afwijkend aantal chromosomen hebben.
Met welke techniek(en) kunnen cellen worden verkregen voor prenataal onderzoek naar het aantal chromosomen van het kind?
A
alleen door echoscopie
B
alleen door een vlokkentest
C
alleen door een vlokkentest en door een vruchtwaterpunctie
D
zowel door echoscopie, als door een vlokkentest, als door een vruchtwaterpunctie