Gesprekken A1 (oefenen)

• NT2
• ISK

Gesprekken A1 (oefenen)

 op school, op straat, bij de bakker, bij de buren

Je kent een paar korte zinnen die je kan zeggen, 

op school, op straat, bij de buren of bij de bakker.

Op straat

Je loopt op straat. 

Je zoekt het station. 

Je ziet een man.

Wat vraag je?

Meneer, mag ik iets vragen? 

Ik zoek het station. 

Waar is het station?

Op school

Je bent op school. 

Een andere leerling is jarig.

Wat zeg je dan?

Hartelijk gefeliciteerd.

Op school

Je vriend gaat morgen

examen doen.

Wat zeg je?

Veel succes!

Op straat

Je loopt op straat. 

Je wilt weten hoe laat het is.

Je ziet een man.

Wat vraag je aan de man?

Meneer, weet u hoe laat het is?

Op school

Je luistert naar de docent. 

Ze praat heel erg snel.

Je begrijpt haar niet.

Wat zeg je?

Sorry, kan je wat langzamer praten?

Bij de bakker

Je bent bij de bakker. 

Je wilt 5 bruine broodjes.

De bakker vraagt: ‘Wie is er aan de beurt?’

Wat zeg je?

Ik ben aan de beurt.

Ik wil graag 5 bruine broodjes.

Bij de buren.

Je drinkt een kopje koffie bij de buurman.

Hij vraagt: ‘Wat wil je in de koffie?’

Wat zeg je?

Een beetje melk en suiker graag.

In de supermarkt

Je kent een paar korte zinnen die je kan zeggen, 

in de supermarkt.

In de supermarkt

Je wilt een fles ketchup pakken. 

Maar de fles staat te hoog.

Er komt een lange man.

Wat vraag je aan de man?

Wilt u even helpen? 

Ik heb ketchup nodig, maar ik kan er niet bij.

In de supermarkt

Je staat in de rij voor de kassa. 

Dan gaat een man zo maar vóór je staan. 

Je bent een beetje boos.

Wat zeg je?

Hé sorry, u moet achter aansluiten.

In de supermarkt

Je loopt in de supermarkt. 

Voor je staan 2 vrouwen te praten.

Je kunt er niet door.

Wat vraag je?

Mag ik er even langs?

In de supermarkt

Je staat bij de kassa. 

De vrouw achter de kassa vraagt: 

Heb je een bonuskaart?’

Wat zeg je?

Ja, alsjeblieft.

In de supermarkt

Je staat bij de kassa. 

De vrouw achter de kassa vraagt: 

Heb je een bonuskaart?’

Wat zeg je?

Ja, alsjeblieft.

In de kledingwinkel

Je kent een paar korte zinnen die je kan zeggen, 

in de kledingwinkel.

In de kledingwinkel

Je hebt een broek gekocht, maar hij is te klein.

Je gaat terug naar de winkel.

Wat zeg je?

Goedemorgen. Deze broek is te klein.

Mag ik hem ruilen?

In de kledingwinkel

Je loopt een kledingzaak binnen.

De verkoopster vraagt: "Kan ik u helpen?"

Wat zeg je dan?

Ja, ik zoek een spijkerbroek.

In de kledingwinkel

Je ziet een mooie trui, maar hij is groen.

Je wilt liever een andere kleur.

Wat vraag je aan de verkoper?

Heeft u ook een andere kleur?

In de kledingwinkel

Je hebt een mooi paar schoenen gepast, 

maar ze zijn te klein.

Wat vraag je?

Heeft u deze schoenen ook in maat 39?

In de kledingwinkel

Op het raam van de winkel staat:

"Uitverkoop - alles met 25% korting!"

Je koopt een jurk, maar je krijgt geen korting.

Wat zeg je?

Krijg ik ook korting?

In de kledingwinkel

Je vriendin past twee blouses. 

De eerste blouse was mooi.

Nu laat ze de tweede blouse zien. 

Ze vraagt aan jou: ‘Hoe staat deze blouse mij?’ 

Je vindt het niet mooi.

Wat zeg je?

Hmmmm, ....de eerste staat je mooier. 

In de kledingwinkel

Je hebt een pak gekocht, 

maar het zit niet lekker.

Je gaat terug om te ruilen.

Wat zeg je?

Goedemiddag. Ik wil dit pak graag ruilen, want het zit niet goed. 

gezondheid

Je kent een paar korte zinnen die je kan zeggen, 

als iemand ziek is of bij de dokter.

gezondheid

Iemand niest.

Wat zeg je dan?

Gezondheid!

gezondheid

Iemand is ziek.

Wat zeg je dan?

Beterschap!

gezondheid

Iemand is dood. 

Je gaat naar de begrafenis. 

Je ziet de familie.

Wat zeg je dan?

Gecondoleerd.

gezondheid

Je bent bij de dokter. 

De dokter vraag:" Wat is er aan de hand?" 

Wat zeg je dan?

Ik heb buikpijn.