1.3 Mijn omgeving - winkels

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Mijn omgeving

Welke woorden horen bij Mijn Omgeving?

1. Het appartement
2. De boerderij
3. De tuin
4. De flat

1. Het verkeersbord
2. Het stoplicht
3. Het kruispunt
4. Het zebrapad

De plaats waar ik woon

1. De bushalte
2. Het station
3. Het kruispunt
4. Het verkeersbord

De school

Welke winkels ken je al?

Winkels

• Kledingwinkel   (C&A, H&M, Zara, Primark, Only)
• Supermarkt  (Aldi, Lidl, Jumbo, Jan Linders, Albert Heijn)
• Drogist (Kruidvat, DA, Etos)
• Kapper
• Bakker (brood)
• Slager (vlees)
• Groenteboer (groenten en vaak ook fruit)

1. Kledingwinkel
2. Supermarkt
3. Drogist
4. Kapper

1. Slager
2. Groenteboer
3. Bakker
4. Kapper

1. Kledingwinkel
2. Supermarkt
3. Drogist
4. Kapper

1. Slager
2. Groenteboer
3. Bakker
4. Kapper

Drogist

Bakker

Slager

groenteboer

Omgeving

Alles in de beurt van waar je woont

Winkelstraat

Winkelcentrum

Omgeving

Alles in de beurt van waar je woont

het Product

de Producten

Dingen die je kan kopen.
 

de telefoon, de kaas, de schoenen, enz.

Omgeving

Alles in de beurt van waar je woont

de Bestelling

Als je vertelt wat je wil hebben en dit later ophaald.

Omgeving

Alles in de beurt van waar je woont

de Kassa

Omgeving

Alles in de beurt van waar je woont

Bonnetje

Omgeving

Alles in de beurt van waar je woont

Afrekenen

Betalen, kopen

Omgeving

Alles in de beurt van waar je woont

Pinnen

Pinpas

Contant

Omgeving

Alles in de beurt van waar je woont

Gepast betalen

met contant geld precies genoeg betalen

Omgeving

Alles in de beurt van waar je woont

Medewerker

Wie in de winkel werkt

Winkelier

Baas van de winkel

1. De kassa
2. Het bonnetje
3. De medewerker
4. Pinnen

1. De kassa
2. Het bonnetje
3. De medewerker
4. Pinnen

Het product kost €5,-
Ik betaal met een briefje van 5.
Dat is ...

1. De bestelling
2. pinnen
3. Gepast betalen
4. bonnetje

De persoon die in de winkel werkt noem je:

1. De medewerker
2. Het product
3. De kassa
4. De bestelling

Maak een zin met: De kassa

In mijn omgeving is een winkelcentrum.

Daar zijn veel winkels.

Er is een kapper en een drogist.

Ik koop vaak nieuwe spullen.

Ik hou het meest van de kledingwinkels, want ik hou van nieuwe kleren. 

Ik betaal meestal met een pinpas.

In mijn omgeving zijn een paar winkels.

Er is alleen een bakker en een slager.

Ik koop niet vaak nieuwe spullen.

Ik hou het meest van de bakker, want ik hou van brood.

Ik betaal meestal met contant geld

In mijn omgeving is ... .

Daar zijn ... winkels.

Er is een ... en een ... .

Ik koop ... nieuwe spullen.

Ik hou het meest van ..., want ik hou van ... .

Ik betaal meestal met ... .