Hoofdletters en leestekens

Leestekens
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Leestekens

Slide 1 - Diapositive

DOEL

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 2 - Diapositive

Differentiatie
1. Moeite met hoofdletters, punten, komma's, uitroeptekens en vraagtekens? Maak dan Leestekens - Hoofdletters, punt, vraagteken en uitroepteken 1F.
2. Beheers je het bovenstaande? Maak dan Leestekens - Aanhalingstekens 2F.

Slide 3 - Diapositive

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 4 - Diapositive

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 5 - Question ouverte

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 6 - Quiz

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 7 - Quiz

HOOFDLETTERS
Elke zin:

-Begint met een hoofdletter
- Eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is)

Slide 8 - Diapositive

Zo gebruik je HOOFDLETTERS
  • aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
  • als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
  • bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
  • bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.

Slide 9 - Diapositive

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 10 - Diapositive

Meer LEESTEKENS

Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens zijn er nog meer leestekens: 
komma, dubbele punt en aanhalingsteken.

Als aanhalingsteken kun je " of ' gebruiken.

Slide 11 - Diapositive

KOMMA
Een komma laat zien hoe je de zin uitspreekt en waar je een korte pauze invoegt:
    Klaas gaat naar huis, Jan niet.

– tussen de delen van een opsomming 
    appels, peren, bananen en manderijen

Slide 12 - Diapositive

KOMMA
– Na een naam of een uitroep aan het begin van een zin:
Pip, kom je eten?
– Voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat...
Sammie moet naar de tandarts, want ze heeft een gaatje.

Slide 13 - Diapositive

Punt.
Een zin eindigt vaak met een punt . Maar niet altijd!

Slide 14 - Diapositive

Vraagteken?
Na een vraagzin zet je een vraagteken:
Ga je vanavond mee naar de stad?
Weet Tamar misschien hoe laat de film begint?

Slide 15 - Diapositive

Differentiatie
1. Moeite met hoofdletters, punten, komma's, uitroeptekens en vraagtekens? Maak dan Leestekens - Hoofdletters, punt, vraagteken en uitroepteken 1F.
2. Beheers je het bovenstaande? Maak dan Leestekens - Aanhalingstekens 2F.

Slide 16 - Diapositive

DUBBELE PUNT
Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.

Voor dit recept heb je nodig:
- 1 ei
- 2 appels

Slide 17 - Diapositive

Uitroepteken!
Na een uitroep of gebiedende wijs zet je een uitroepteken :
Kom nu meteen hier!
Oh, wat een ontzettend mooie scooter!

Slide 18 - Diapositive

DUBBELE PUNT in een citaat
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
– Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
– Danique vroeg: ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.

Slide 19 - Diapositive

Uitleg citaten
Een citaat is 'iets' wat iemand letterlijk gezegd heeft.

Voorbeeld:
Juf zegt: 'Het kan nog wel een tijdje duren.'
'Ga naar huis toe', zei Jim tegen zijn buurjongen.

Slide 20 - Diapositive

Wanneer gebruiken we nog meer aanhalingstekens?
Bij een zelfbedacht woord.
'Kletscafé'
'Weetwoorden'
'Minemi'

Slide 21 - Diapositive

Wanneer gebruiken we aanhalingstekens?
Bij sarcasme
De snelheidsovertreder werd 'liefdevol' op de bon geslingerd.
Ik kreeg het 'geweldige' cijfer 5 voor mijn spreekbeurt. 
De man was erg 'blij' met de bekeuring die hij kreeg. 

Slide 22 - Diapositive

Uitleg: sarcasme 
Sarcasme betekent dat je de spot met iemand drijft.
Iemand beledigen.

Spot: Het is een soort humor, maar kan ook gemeen zijn.

Wanneer iemand iets sarcastisch zegt, wordt meestal juist het tegenovergestelde bedoeld

Slide 23 - Diapositive

Voorbeeldzinnen
(een ouder tegen een kind met een slecht rapport) Je bent weer eens de beste leerling van de klas!

(een leerkracht tegen een leerling die te laat komt) Lekker uitgeslapen?

(over iemand die heel vals zingt) Je bent helemaal klaar voor het Eurovisiesongfestival.

Slide 24 - Diapositive

De juf zei: "Jullie hebben goed meegedaan.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Achter 'meegedaan'
B
Achter 'goed'
C
Achter de punt
D
Deze zin is al goed

Slide 25 - Quiz

De leerling ging enthousiast aan de slag met zijn huiswerk.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Om het woord 'leerling'
B
Om het woord 'slag'
C
Om het woord 'enthousiast'
D
Om het woord 'ging'

Slide 26 - Quiz

"Nu is het tijd om te oefenen, zei juf.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Na 'zei'
B
Na 'tijd'
C
Na 'oefenen'
D
Na 'juf'

Slide 27 - Quiz

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 28 - Question ouverte

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Bobbie wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 29 - Question ouverte

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik ziek ben

Slide 30 - Question ouverte

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 31 - Quiz

Fernando vroeg: 'Wil je de suiker aangeven?'
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quiz

Marly zei tegen Waldo:'Ik kan je niet vinden.'
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quiz

Thomas zei: 'Daar heb ik geen zin in'.
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quiz

De jongen riep: 'Maurice, wacht even!'
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quiz

De juf zei: Jullie hebben goed gewerkt.
Schrijf de zin met leestekens. (Gebruik ")

Slide 36 - Question ouverte

Willen jullie even hier komen vroeg de meester.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 37 - Question ouverte

Vroeger zat ik daar op voetbal zei de scheidsrechter.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 38 - Question ouverte

Straks krijgen jullie een ijsje zei papa.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 39 - Question ouverte

De geschiedenisles over egypte gaat zo beginnen vertelde de juf.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 40 - Question ouverte

Mijn moeder vraagt wil je ook je eigen lunchpakket meenemen
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 41 - Question ouverte

Mijn vader roept op de achtergrond vergeet je goede humeur niet
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 42 - Question ouverte

Indien je geen zin hebt om mee te gaan moet je het natuurlijk eerlijk zeggen

Schrijf de zin met leestekens.

Slide 43 - Question ouverte

GELEERD

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 44 - Diapositive

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 45 - Quiz

Dat was het weer voor deze week.
Hieronder kun je schrijven als je een boodschap achter wilt laten.

Slide 46 - Question ouverte