Nacionalidades

1 / 43
suivant
Slide 1: Vidéo
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

welke landen kun je in het Spaans noemen?

Slide 2 - Carte mentale

Slide 3 - Diapositive

Holanda
España
Inglaterra
Italia
Alemania

Slide 4 - Question de remorquage

Lucia es........
A
España
B
español
C
española
D
españolas

Slide 5 - Quiz

somos.................
A
holandesos
B
holandeses
C
Holanda
D
holandesas

Slide 6 - Quiz

Hans es......
A
alemán
B
Alemania
C
alemano
D
alemana

Slide 7 - Quiz

Pierre es de...............................
A
francés
B
franso
C
Francia
D
francesa

Slide 8 - Quiz

Grace es de............................
A
Inglesa
B
Inglaterra
C
inglés
D
Englaterra

Slide 9 - Quiz

Laura es de.........................
A
italiano
B
italianos
C
italiana
D
Italia

Slide 10 - Quiz

En Argentina hablan....
A
italiano
B
argentino
C
español
D
portugués

Slide 11 - Quiz

En Bélgica hablan
A
francés
B
alemán
C
belga
D
holandés

Slide 12 - Quiz

¿De dónde es?

Slide 13 - Question ouverte

¿De dónde es?

Slide 14 - Question ouverte

¿Cuál es su nacionalidad?
Juan y Pedro son de Madrid

Slide 15 - Question ouverte

¿Cuál es su nacionalidad?
Marja es de Amsterdam

Slide 16 - Question ouverte

¿Cuál es su nacionalidad?
Pierre es de Paris

Slide 17 - Question ouverte

¿ Cuál es su nacionalidad?
Helga es de Berlín

Slide 18 - Question ouverte

¿Cuál es su nacionalidad?
Grace y Jane son de Londres

Slide 19 - Question ouverte

Maak het werkblad

Slide 20 - Diapositive

3. llevar y traer
1. complimenten
2. tengo un problema
3. llevar en traer
4. EXIT TICKET: ¿qué lleva tu plato favorito?, wat kan je erover zeggen?


Slide 21 - Diapositive

Llevar [jebar]
 llevar wordt vooraal  in restaurants met de vraag je ¿qué lleva (iets)? gebruikt
Wat zit er in de taart? er zit(ten)...

> ¿qué lleva el pastel?
el pastel lleva nata, azúcar, chocolate y 
fruta roja.

Slide 22 - Diapositive

Cultural awareness fact #3: 
in Spanje kan je voor ca. 10€ uit een dagelijkse menu eten.

Hij ontvat 2 gerechten (voor en hoofd), een drankje een toetje, brood en kofie/thee

Slide 23 - Diapositive

¿qué lleva la ensalada marroquí?

Slide 24 - Question ouverte

El pollo no está cocinado, wat is een ander woord daarvoor?
A
limpio
B
fuerte
C
crudo
D
duro

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Vidéo

hoe drinkt ze haar coffee graag?
A
con leche
B
con caldo
C
fuerte
D
flojo

Slide 27 - Quiz

voorbeelden
In de volgende dia's zie je enkele voorbeelden van complimenten:

Primer video: het werkwoord "estar" wordt in het verleden vorm gebruikt: 

Slide 28 - Diapositive

wat is haar probleem, je hoort "no puedo beber..." wat bedoelt ze?
A
zij houdt niet van warm bier
B
zij kan geen warm bier drinken
C
zij wil geen warm bier drinken
D
koud bier is niet gezond

Slide 29 - Quiz

Wat complimenten je over het eten zeggen? 
Regel nr 1:  wij gebruiken idr het werkwoord "estar"

                  Cumplidos                       Complimenten
ascendientes                                 oplopend






la comida está (muy) buena
het eten is (heel) goed
la comida está (muy) rica
het eten smaakt (erg) lekker
la comida está excelente
het eten is uitstekkend
la comida está deliciosa
het eten is heerlijk!

Slide 30 - Diapositive

llevar [jebar]
yo
él/ella/usted

nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
llevo
llevas
lleva

llevamos
lleváis
llevan
klik hier voor de vervoeging

Slide 31 - Diapositive

2. tengo un problema
1. complimenten
2. tengo un problema
3. llevar en traer
4. EXIT TICKET: ¿qué lleva tu plato favorito?, wat kan je erover zeggen?


Slide 32 - Diapositive

Wij hebben traer en traigo= ik breng tijdens onze gemeenschappelijke desayuno geoefend. In een restaurant vraag je soms:
  • me traes? - informeel: breng je me?  formeel (u): me trae?
  • me pones? - formeel: geef je me?     formeel (u): me pone?

In dit segment gaan wij het over "llevar" hebben. 
"llevar" betekent "dragen", maar wordt ook gebruikt om de ingrediënten van een gerecht te opsommen.



Slide 33 - Diapositive

zeker was de ober geen Italiaan. Hoe was de pasta?
A
dura
B
blanda
C
seca
D
floja

Slide 34 - Quiz

upload een foto van een gerecht volgends deze beschrijving: lleva chile, lleva carne y lleva judías (frijoles)

Slide 35 - Question ouverte

welke oplossing biedt de ober?
A
hij geeft het geld terug
B
hij brengt een nieuwe bier
C
hij biedt excuses
D
hij zegt dat hij nieuw is

Slide 36 - Quiz

PROBLEMAS:
wat kan met je eten gebeuren?
(mag in het Nederlands)

Slide 37 - Carte mentale

exit ticket
¿qué lleva tu plato favorito?
¿qué lleva tu plato preferido?

Slide 38 - Diapositive

klein oefening met traer en llevar
  1. Camarero, ¿Me  trae/lleva  el menú, por favor? 
  2. Marcos come falafel porque no trae/lleva carne
  3. Marta trae/lleva  el pan para la cena de esta noche.
  4. Camarero, qué trae/lleva la sopa del día?
oplossingen
1. trae
2. lleva
3. trae
4. lleva

Slide 39 - Diapositive

verleden vorm van "estar":
A
era
B
está
C
estaba
D
estará

Slide 40 - Quiz

Als er iets fout gaat...
Regel nr 1:  wij gebruiken idr het werkwoord "estar"

                  Problemas                       Problemen
                                 veel voorkomend                                






la comida está fría
het eten is (heel) koud
la comida no está cocinada
het eten is niet gaar
la comida está (demasiado) sosa
het eten is (te) flauw
la comida está mala/malísima
het eten is (heel) slecht

Slide 41 - Diapositive

upload een foto van een gerecht volgends deze beschrijving: lleva arroz, lleva pescado y lleva pollo

Slide 42 - Question ouverte

4. Exit ticket
1. complimenten
2. tengo un problema
3. llevar en traer
4. EXIT TICKET: ¿qué lleva tu plato favorito?, wat kan je erover zeggen?


Slide 43 - Diapositive