Naamvallen intro der- en ein-groep

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Die Fälle

Intro Der- und Ein-Gruppe

Naamvallen

Een naamval kan door een aantal dingen bepaald worden:

- een voorzetsel 

- rijtje van de 3e naamval of de 4e naamval

- het zinsdeel (ontleden)

Naamvallen

Een naamval kan door een aantal dingen bepaald worden:

- het zinsdeel (ontleden)

1e naamval = onderwerp (wie/wat + gez)

3e naamval = meewerkend voorwerp (aan of voor wie/wat)

4e naamval = lijdend voorwerp (wie/wat + gez + ondw)

Welke voorzetsels krijgen de vierde naamval?

Vierde naamval

Iets anders

bis

aus

durch

zu

für

gegen

bei

mit

ohne

um

nach

seit

von

Naamvallen persoonlijk vnw

ich	du	er	sie	es	wir	ihr	sie	Sie
mir	dir	ihm	ihr	ihm	uns	euch	ihnen	Ihnen
mich	dich	ihn	sie	es	uns	euch	sie	Sie

Het onderwerp

Het meewerkend voorwerp

Het lijdend voorwerp

1e naamval

Wie/wat+onderwerp+gezegde

4e naamval

Wie/wat+gezegde

3e naamval

aan/voor wie of wat

Der-Gruppe

mannelijk	vrouwelijk	onzijdig	meervoud
1. der	die	das	die
3. dem	der	dem	den +n
4. den	die	das	die

D..... Mann ist freundlich.

1. der
2. dem
3. das
4. den

Ich finde d...... Mann freundlich.

1. der
2. dem
3. das
4. den

Das Geschenk ist für d....... Mann.

1. der
2. dem
3. das
4. den

Ein-Gruppe

	mannelijk	vrouwelijk	onzijdig	meervoud
1	ein	eine	ein	keine
3	einem	einer	einem	keinen +n
4	einen	eine	ein	keine

bij welke groep hoort: euer

1. der-groep
2. ein-groep

bij welke groep hoort het woordje unser.

1. der-groep
2. ein-groep

bij welke groep hoort welch-

1. der-groep
2. ein-groep

Bezittelijke voornaamwoorden (b.v. mein, dein, sein, ihr, enz.) horen bij de

1. der-groep
2. ein-groep

Bij welke groep hoort de vertaling van het woord "geen"?

1. der-Gruppe
2. ein-Gruppe

bij welke groep hoort dem-

1. der-groep
2. ein-groep

Der Trabi fährt gegen ein___________ Baum (m).

1. 1e naamval
2. 4e naamval

Der Trabi fährt gegen ein___________ Baum (m).

1. ein
2. einen

ein, eine, zijn .... ?

1. bijvoeglijke naamwoorden
2. onbepaalde lidwoorden
3. bepaalde lidwoorden
4. bezittelijke voornaamwoorden

Ein___ Oma
schenkt
ihr___ Sohn
ein__ Tasche (v)

1. Eine, ihrer, ein
2. Einer, ihrer, einem
3. Eine, ihrem, eine
4. Einer, ihren, einen

Wähle die richtige Form.

Ich schenke dir ein___ Wein ein.

1. ein
2. einem
3. einen
4. einer