Grammatica - nwg / wwg

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Lezen in je eigen leesboek

Lesdoelen

1. Je weet wat het naamwoordelijk gezegde inhoudt. 

2. Je weet hoe je het naamwoordelijk gezegde kunt vinden.

Huiswerk nakijken

Peuters weten het verschil al.

Tweewoordzinnen als ‘hond stout’ of ‘mama lezen’

Opdracht

- maak tweetallen

- bedenk 5 tweewoordzinnen die "iets doen" en 5 tweewoordzinnen die "iets zijn".

- schrijf de 10 zinnen op.

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?

- Is /wordt het onderwerp iets?

- Is er een koppelwerkwoord in de zin?

- Als het onderwerp iets is/wordt, stel de vraag: Wat + pv + ond + overige ww?

Naamwoordelijk gezegde =

pv + nw.deel + overige werkwoorden

In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Naamwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen.

De docent is ziek.

Naamwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen.

De docent is ziek

is ziek= naamwoordelijk gezegde
is = werkwoordelijk deel
ziek = naamwoordelijk deel

Sommige leerlingen zijn daarom boos.

1. Naamwoordelijk gezegde
2. Werkwoordelijk gezegde

Mijn zus is vervelend.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Hij gaat naar huis.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Mijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.

1. Werkwoordelijk gezegde
2. Naamwoordelijk gezegde

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord

1. juist
2. onjuist

Afsluiten

Wat is het verschil tussen het naamwoordelijk gezegde en het werkwoordelijk gezegde?

Noem 2 verschillen.

Huiswerk voor dinsdag 17 maart

H4; blz 118

Lezen theorie

Maken startopdracht 

Wat is het naamwoordelijk gezegde in: Zij blijkt onze aanvoerder te worden.

Wat is het naamwoordelijk gezegde in deze zin?

Tekst

Sanne wil later architect worden.