Een informatieve tekst bestaat vaak alleen uit een inleiding en een kern.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quiz
Een tekst op rijksoverheid.nl over inreisvoorwaarden voor Estland is geschreven voor:
A
Alle Nederlanders
B
Alle mensen met een paspoort
C
Mensen die naar Estland willen reizen
D
Medewerkers van rijksoverheid.nl
Slide 11 - Quiz
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden in de tekst (of zelfs naar een hele zin)
Voorbeeld: Jan komt vandaag naar school. Hij neemt zijn boeken mee. Hij komt ook altijd op tijd.
Slide 12 - Diapositive
Tekstverbanden
In een goed opgebouwde tekst vind je logische verbanden tussen de verschillende zinnen en alinea’s. De schrijver kan gebruikmaken van signaalwoorden om die relaties duidelijk te maken.
Bijvoorbeeld: om een opsomming aan te geven, kan een schrijver beginnen met het woord ‘eerst’. ‘Eerst moet er voldoende geld opgehaald worden.’ Het signaal ‘eerst’ zegt: let op, er komt nog meer! Misschien zie je dan verderop in de tekst woorden als vervolgens, bovendien, daarna en ten slotte.
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
chronologisch (tijd)
C
tegenstellend
D
toelichtend
Slide 15 - Quiz
Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
terwijl
B
daarna
C
toch
D
mits
Slide 16 - Quiz
Om droog te blijven, had ze een regenpak aangetrokken