Passé Composé avor + etre

Passé composé 
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Passé composé 

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van deze les weet je hoe je de passé composé maakt. 

Slide 2 - Diapositive

Hoe maak je ook alweer een passé composé?

Slide 3 - Carte mentale

Passé composé = 
voltooid tegenwoordige tijd 




Ik heb gedanst = J'ai dansé

Slide 4 - Diapositive

Passé composé bestaat uit:

1.Onderwerp 
2. Hulpwerkwoord =een vorm van AVOIR (hebben)/ ETRE (zijn)
3. Een voltooid deelwoord

Slide 5 - Diapositive

Hoe weet je of je een vorm van ETRE of AVOIR moet gebruiken?
A
Hetzelfde als in Nederlands
B
Mag je zelf weten
C
Als in het NE et hww ETRE is, is in het FA het hww AVOIR en andersom
D
Bij onregelmatige werkwoorden is het hww een vorm van AVOIR

Slide 6 - Quiz

Bij welke werkwoorden is het hww in het Nederlands ZIJN maar in het Frans HEBBEN?
A
être, avoir en faire
B
être, commencer en oublier
C
être, commencer en aller
D
être , oublier en faire

Slide 7 - Quiz

Je hebt dus het rijtje van AVOIR weer nodig!

Noteer het rijtje van AVOIR

Slide 8 - Question ouverte

En het rijtje van ETRE!

Noteer het rijtje van ETRE

Slide 9 - Question ouverte

 Het voltooid deelwoord
Regelmatige ww                                Onregelmatige ww
werkwoorden op ER --> é              avoir = eu = gehad
                                                       faire = fait = gedaan 
                                                       être = été = geweest
                                                       aller = allé(e)(s) = gegaan

parler -->  J'ai parlé                            faire --> Nous avons fait
                                  

Slide 10 - Diapositive

Als het hww een vorm van être is en het onderwerp is vrouwelijk; wat komt er dan achter het voltooid deelwoord?
A
niks
B
e
C
s
D
es

Slide 11 - Quiz

En als het onderwerp vrouwelijk meervoud is?
A
niks
B
e
C
s
D
es

Slide 12 - Quiz

En als het onderwerp mannelijk meervoud is?
A
niks
B
e
C
s
D
es

Slide 13 - Quiz

m
v
ev
e
mv
s
es

Slide 14 - Diapositive

Hij heeft gedanst
A
Il a danse
B
Il ont dansé
C
Il dansé
D
Il a dansé

Slide 15 - Quiz

Jullie hebben gewerkt
A
vous travaillez
B
vous travaillé
C
vous avons travaillé
D
vous avez travaillé

Slide 16 - Quiz

Zij is gegaan
A
Elle a allé
B
Elle a allée
C
Elle est allé
D
Elle est allée

Slide 17 - Quiz

Jullie hebben gehad
A
Vous avez eu
B
Vous avez été
C
Vous eu
D
Vous êtes eu

Slide 18 - Quiz

Zij heeft gedanst
A
Elle a dansé
B
Elle est dansé
C
Elle a dansée
D
Elle est dansée

Slide 19 - Quiz

Susanne en Marie zijn aangekomen
A
S et M sont arrivés
B
S et M sont arrivée
C
S et M sont arrivé
D
S et M sont arrivées

Slide 20 - Quiz

Jij bent geweest
A
Tu es été
B
Tu as été
C
Tu été
D
Tu a été

Slide 21 - Quiz

Ik heb gewoond.
A
J'ai habite
B
J'ai habité
C
Je suis habité
D
Je habité

Slide 22 - Quiz

De jongens zijn gevallen
A
Les garcons sont tombé
B
Les garcons sont tombées
C
Les garcons sont tombés
D
Les garcons ont tombés

Slide 23 - Quiz

Hij heeft gepraat
A
Il a parlé
B
Ils ont parlé
C
Elle a parlé
D
Nous avons parlé

Slide 24 - Quiz

Jij bent begonnen
A
Tu es commencé
B
Tu es commencée
C
Tu as commencé
D
Tu as commencée

Slide 25 - Quiz