Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
H8 en H9
Tijd, snelheid en de wetenschappelijke notatie
Inklemmen en som- en verschilformule
Slide 1 - Diapositive
Tijd omrekenen
Slide 2 - Diapositive
Notatie van tijd
48:30:16 uur betekent:
48 uur; 30 minuten; 16 seconden
maar LET OP:
36:18,5 minuten betekent:
36 minuten; 18,5 seconden
Slide 3 - Diapositive
0,6 uur = ... minuten
1
Slide 4 - Question ouverte
17 280 seconden = ... uur
2
Slide 5 - Question ouverte
De damesestafette ploeg heeft op het WK zwemmen goud veroverd op de 4 x 100m vrije slag in een tijd van 3:41,72. Wat was hun tijd in seconden?
3
A
3,41 seconden
B
204,72 seconden
C
221,72 seconden
D
264,2 seconden
Slide 6 - Quiz
Snelheid omrekenen
Slide 7 - Diapositive
Snelheid
Snelheid berekenen met de volgende formule:
Slide 8 - Diapositive
Vuistregels bij snelheid
Lopen is ~ 5 km/uur
Fietsen is ~ 15 - 18 km/uur
Slide 9 - Diapositive
De damesestafette ploeg heeft op het WK zwemmen goud veroverd op de 4 x 100m vrije slag. Na 110 seconden was de wissel van de derde zwemster. Wat was de gemiddelde snelheid op de eerste helft in m/s? (dus na 200 m)
4
A
0,55 m/s
B
1,8 m/s
C
1,98 m/s
D
3,2 m/s
Slide 10 - Quiz
72 km/uur = ... m/s
5
Slide 11 - Question ouverte
4 m/s = ... km/uur
6
Slide 12 - Question ouverte
Rob fietst van Utrecht naar Arnhem. Dat is een afstand van 61,3 km. Hoeveel uur en minuten zal Rob hier (zonder pauze) ongeveer over doen?
7
Slide 13 - Question ouverte
Met de motor is de afstand maar 60 km. Volgens google doet Rob er 50 minuten over. Wat is zijn gemiddelde snelheid in km/uur?
8
Slide 14 - Question ouverte
Joris rijdt met zijn auto door de tunnel met een snelheid van 110 km/uur. Hij rijdt 23 sec. in de tunnel. Wat is de lengte van de tunnel? Rond af op hele meters.
Slide 15 - Question ouverte
Wetenschappelijke notatie
Wetenschappelijke notatie is een heel groot of heel klein getal opgeschreven als macht van tien.
Hierbij ligt het eerste getal altijd tussen 1 en 10.
Dus 4 532 000 wordt 4,532 x 10^6
want 10^6 = 1 000 000 (een 1 met zes nullen)
of 0,005 87 wordt 5,87 x 10^-3
want 10^-3 = 0,1 x 0,1 x 0,1 = 0,000 1 (drie nullen voor de één)
Slide 16 - Diapositive
In de wetenschappelijke notatie...
A
0,77×10−7
B
7,7×10−8
C
77×10−9
D
7,7×107
Slide 17 - Quiz
2.300.000.000 =
Wetenschappelijke notatie
A
2,3⋅108
B
23⋅108
C
2,3⋅109
D
2,3⋅1010
Slide 18 - Quiz
Wat is de wetenschappelijke notatie van 0,0023 ?
A
2,3⋅104
B
2,3⋅10−4
C
2,3⋅10−3
D
2,3⋅10−2
Slide 19 - Quiz
Wat is de wetenschappelijke notatie van 26750000000
A
2,68×1010
B
2,68×109
C
2,67×109
D
2,67×1010
Slide 20 - Quiz
De inhoud van 2 kubussen bereken je met de formule:
Twee kubussen hebben samen een inhoud van 75 cm^3. Bereken met inklemmen de lengte.
I=2l3
A
3,3
B
3,4
C
3,2
D
3,5
Slide 21 - Quiz
maak de somformule spaarbedrag = 200 + 10t spaarbedrag = 250 + 15t
Slide 22 - Question ouverte
maak de verschilformule spaarbedrag = 250 + 10t spaarbedrag = 200 + 15t