talent 3.5

talent 3.5
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

talent 3.5

Slide 1 - Diapositive

Wat betekent "aansporen"?
A
Aandacht voor één ding
B
Met nadruk vragen iets te doen
C
Ingewikkeld en lang maken
D
Automatische reactie van het lichaam

Slide 2 - Quiz

Wat houdt "belemmeren" in?
A
Zorgen dat iets of iemand niet verder kan
B
Opmerking als reactie op iets
C
Aandacht naar één punt brengen
D
Fel en onaardig zijn

Slide 3 - Quiz

Wat betekent "beweren"?
A
Losse dingen bij elkaar brengen tot iets nieuws
B
Automatische reactie van het lichaam
C
Lawaai van veel mensen die tegelijk praten
D
Iets zeggen zonder dat het bewezen is

Slide 4 - Quiz

Wat is de betekenis van "combineren"?
A
Zorgen dat iets of iemand niet verder kan
B
Fel en onaardig zijn
C
Opmerking als reactie op iets
D
Losse dingen bij elkaar brengen tot iets nieuws

Slide 5 - Quiz

Hoe zou je "het commentaar" het beste beschrijven?
A
Automatische reactie van het lichaam
B
Zich afzonderen van
C
Opmerking als reactie op iets
D
Zorgen dat iemand iets leuk gaat vinden

Slide 6 - Quiz

Wat betekent "de concentratie"?
A
Zich afsluiten van
B
Aandacht voor één ding
C
In het nadeel van
D
Vaststellen, merken dat iets zo is

Slide 7 - Quiz

Wat is "constateren"?

Slide 8 - Question ouverte

Wat betekent "efficiënt"?

Slide 9 - Question ouverte

Wat is de betekenis van "goedpraten"?

Slide 10 - Question ouverte

Wat houdt "de grijns" in?
A
Zorgen dat iets of iemand niet verder kan
B
Automatische reactie van het lichaam
C
Grote en spottende glimlach
D
In het nadeel van

Slide 11 - Quiz

Wat betekent "immers"?
A
Zich afzonderen van
B
Zich afsluiten van
C
Ingewikkeld en lang maken
D
Toch, namelijk

Slide 12 - Quiz

Wat betekent "mijden"?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is de betekenis van "omslachtig"?

Slide 14 - Question ouverte

Wat betekent "het op iemand gemunt hebben"?
A
Automatische reactie van het lichaam
B
Als resultaat hebben
C
In het nadeel van
D
Iemand of iets als doel hebben voor iets slechts

Slide 15 - Quiz