Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Nederlands
3.5 woorden
Pak voor je:
Laptop
schrift
pen
3.5
Je leert 20 nieuwe woorden
Slide 1 - Diapositive
belemmeren=
A
bijhouden
B
tegenhouden
C
aanhouden
D
vasthouden
Slide 2 - Quiz
vinnig
A
blij en ongeremd
B
fel en onaardig
Slide 3 - Quiz
Wat betekent 'immers'?
A
maar
B
nooit
C
namelijk
D
misschien
Slide 4 - Quiz
Aansporen
A
iemand iets laten doen
B
iemand van iets beschuldigen
C
iemand opzoeken
D
iemand uitlaten
Slide 5 - Quiz
Vraag 5: Wat betekent: 'het rumoer' 'Wat een rumoer op straat'
A
veel mensen
B
veel bezienswaardigheden
C
het schouwspel
D
het lawaai, de herrie
Slide 6 - Quiz
Wat betekent 'combineren'?
A
Dingen uit elkaar trekken
B
Iets alleen laten staan
C
Verspreide zaken uit elkaar halen
D
Losse dingen bij elkaar brengen
Slide 7 - Quiz
het op iemand gemunt hebben
A
rijk zijn
B
geld aan iemand geven
C
iemand heel lief vinden
D
iemand of iets als doel hebben voor iets slechts
Slide 8 - Quiz
Efficiënt
Hij werkt heel efficiënt.
A
langzaam,
onhandig
B
af en toe
C
doelmatig,
praktisch
D
opvallend
Slide 9 - Quiz
Woordenschat
Slide 10 - Diapositive
Wat weet je over je woordenschat?
Slide 11 - Carte mentale
Waarom is het belangrijk om veel woorden te kennen?
Slide 12 - Carte mentale
Lesdoel
Aan het einde van de les:
- ken je ongeveer 25 nieuwe woorden
- weet je wat tegenstellingen zijn
Slide 13 - Diapositive
Hoeveel woorden kent iemand van 13 denk je?
Slide 14 - Carte mentale
Een kind van 13 kent 13.000 woorden
Een kind met Nederlands als 2e taal kent er 8500
En na deze les ken je er hopelijk weer iets meer...
Slide 15 - Diapositive
Wat betekent: fobie
A
dat je honger hebt
B
angst hebben voor iets
C
een steensoort
Slide 16 - Quiz
Wat betekent 'jaloers zijn'?
Slide 17 - Carte mentale
Wat is een stunt? Bijv: Hij voert een knappe stunt uit.
Slide 18 - Carte mentale
Geef een voorbeeld van een tegenstelling
Slide 19 - Question ouverte
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Vidéo
nieuw - oud
Slide 22 - Diapositive
vuil - schoon
Slide 23 - Diapositive
TEGENSTELLING
Tegenstellingen zijn woorden die elkaars tegengestelde zijn. Soms kun je de betekenis van een onbekend woord raden, omdat de tegenstelling van dat woord in de tekst staat.
Woorden als maar, echter, toch en daarentegengeven aan dat er een tegenstelling wordt genoemd.
Slide 24 - Diapositive
Tegenstelling
Sommige woorden vormen samen een tegenstelling. De woorden betekenen dan precies het tegengestelde van elkaar.
Voorbeeld van tegenstellingen:
warm ↔ koud
geven ↔ nemen
rijk ↔ arm
boven ↔ onder
groot ↔ klein
winnen ↔ verliezen
Soms heeft een woord meer dan één betekenis. Het kan dan bij meer tegenstellingen horen: