Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Terugblik 6.4
Slide 4 - Diapositive
Waar is zorgtoeslag een voorbeeld van?
A
Draagkrachtbeginsel
B
Solidariteitsbeginsel
C
Profijtbeginsel
Slide 5 - Quiz
Wat betekent proportioneel tarief?
A
Dat iedereen het zelfde bedrag aan belasting betaalt.
B
Dat iedereen evenveel inkomen heeft.
C
Dat iedereen het zelfde belastingtarief heeft.
Slide 6 - Quiz
Iemand zijn belastbaar inkomen is €20.000. Deze gene betaalt €10.000 aan belasting. Een ander zijn belastbaar inkomen is €30.000. Deze gene betaalt ook €10.000 aan belasting. Waarvan is hier spraken?
A
Progressief
B
Proportioneel
C
Degressief
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Als de export toeneemt, zorgt dat voor extra inkomsten. Wat is nog een ander positief gevolg van toenemende export.
A
Mensen starten nieuwe bedrijven
B
Inflatie
C
Werkgelegenheid stijgt
D
Mensen betalen meer belasting
Slide 11 - Quiz
Een Chinese toerist koopt hier in Nederland een bed. Is dit import of export?
A
Export
B
Import
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Het nationaal inkomen van een land is €10.000 miljard. De waarde van de export is in dat land €100 miljard. Hoe groot is de exportquote?
A
10%
B
1%
C
9.900 miljard
D
100 miljard
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Diapositive
Het verschil tussen een open en gesloten economie is dat ...
A
Een open economie minder overheidsbemoeienis heeft.
B
Een open economie veel handelt.
C
Een open economie veel meer importeert.
D
Een open economie meer contact heeft met het buitenland.
Slide 17 - Quiz
Van land A is de exportquote 30% en van land B is de exportquote 40%. Welk land heeft de meest open economie?
A
Land A
B
Land B
Slide 18 - Quiz
export
Slide 19 - Diapositive
Er zijn verschillende redenen waarom we importeren in Nederland. Wat is geen juiste reden?
A
Voor sommige landbouwproducten hebben we niet het juiste klimaat.
B
Producten kunnen in het buitenland goedkoper of van betere kwaliteit zijn.
C
Nederland ontvangt meer geld door te importeren.
D
Nederlandse consumenten willen meer keuze in producten.
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Diapositive
Wat is export op de betalingsbalans?
A
Ontvangst
B
Uitgaven
Slide 22 - Quiz
Nederland heeft altijd een overschot op de betalingsbalans. Wat gebeurt er met het saldo op de betalingsbalans als de import stijgt?
A
Daalt
B
Stijgt
Slide 23 - Quiz
Nederland heeft altijd een overschot op de betalingsbalans. Wat gebeurt er met het saldo op de betalingsbalans als er buitenlandse toeristen in Nederland op vakantie komen?
A
Daalt
B
Stijgt
Slide 24 - Quiz
Nederland heeft altijd een overschot op de betalingsbalans. Wat gebeurt er met het saldo op de betalingsbalans als een Duitser een auto koopt uit Nederland?
A
Daalt
B
Stijgt
Slide 25 - Quiz
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
Stel dat de koers van de euro ten opzichte van de Turkse Lira stijgt. Wat is dan het juiste voorbeeld?
Als de koers van de euro stijgt, wordt importeren voor Nederland ...
A
goedkoper
B
duurder
Slide 29 - Quiz
Als de koers van de euro stijgt dan worden Nederlandse producten voor het buitenland ... waardoor onze export ... Wat hoort er op de 2 stippellijntjes?