Tupker werkwoorden en woorden 3.18, 3.19, 3.20 en 3.21

Tupker werkwoorden en woorden 3.18, 3.19, 3.20 en 3.21
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Beroepsopleiding

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Tupker werkwoorden en woorden 3.18, 3.19, 3.20 en 3.21

Slide 1 - Diapositive

Wij .............. deze zomer naar Mexico.
A
laten
B
volgen
C
voelen
D
vliegen

Slide 2 - Quiz

Mijn tuin .................. heel mooi in de zomer.
A
worden
B
woord
C
wordt
D
word

Slide 3 - Quiz

Ik ................ een appartement in Rotterdam.
A
leef
B
blijf
C
huur
D
woon

Slide 4 - Quiz

Kan ik hier ook een vegetarische maaltijd ...............?
A
krijgen
B
ontmoeten
C
sluiten
D
doen

Slide 5 - Quiz

.............. jij wel eens met hond?
A
Speelt
B
Spelt
C
Speel
D
Spel

Slide 6 - Quiz

Jullie ................. de schone handdoeken in de kast.
A
vinden
B
wassen
C
meenemen
D
geven

Slide 7 - Quiz

Op Marktplaats kan je tweedehands spullen kopen en .................
A
voorkopen
B
verkopen
C
afkopen
D
doorkopen

Slide 8 - Quiz

Wie ................. de vuile glazen schoon?
A
maakt
B
haalt
C
draagt
D
zorgt

Slide 9 - Quiz

Veel kinderen ................. voor hun oude ouders.
A
zoorg
B
zorg
C
zoorgt
D
zorgen

Slide 10 - Quiz

Jij ................ de auto niet aankomen. (zien)

Slide 11 - Question ouverte

Wanneer zullen de politici over het voorstel ................ (beslissen)

Slide 12 - Question ouverte

.................... de deur dicht! (dichtdoen)

Slide 13 - Question ouverte

Erik ................ de hele nacht door. (dansen)

Slide 14 - Question ouverte

Hoe ............... je je nu? (voelen)

Slide 15 - Question ouverte

Jij ..................... nooit boeken bij de bibliotheek. (lenen)

Slide 16 - Question ouverte

Waar kan ik me ....................? (inschrijven)

Slide 17 - Question ouverte

Peter ................. ................. pizza met olijven. (houden van)

Slide 18 - Question ouverte

Wat zien je?
A
De wind waait
B
De waai windt
C
De bui waait
D
De storm windt

Slide 19 - Quiz

Wat zie je?
A
Het schijnt
B
het vriest
C
Het koud
D
het sneeuwt

Slide 20 - Quiz

Ga hier ...................!
A
rechtsaf
B
rechtdoor
C
recht
D
linksaf

Slide 21 - Quiz

Dit is .................
A
keelpijn
B
hoofdpijn
C
ziek
D
rugpijn

Slide 22 - Quiz

Zij moet naar ........
A
de artstanden
B
de tandendokter
C
de dentarts
D
de tandarts

Slide 23 - Quiz

Dit is de .................
A
vluchtstrook
B
invoegstrook
C
fietspad
D
stoep

Slide 24 - Quiz

Dit is de ...........
A
file
B
fille
C
filler
D
filé

Slide 25 - Quiz