voornaamwoorden

Leerdoelen
  • Je kent de verschillende voornaamwoorden
  • Je weet de voornaamwoorden te herkennen in de zin.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Leerdoelen
  • Je kent de verschillende voornaamwoorden
  • Je weet de voornaamwoorden te herkennen in de zin.

Slide 1 - Diapositive

Het aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw.)


Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.

Deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), dezelfde, hetzelfde, zelf)
Die jurk staat je goed!

Slide 2 - Diapositive

Het vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.
De vragende voornaamwoorden zijn: wie, wiens, wat, wat voor (een), welk en welke
Meestal aan het begin van een vraag: Welk recept heb je gekozen?
Let op: Hij vroeg welk recept je hebt gekozen.

Slide 3 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.
Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen als je het niet zeker weet. Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het dus geen persoonlijk voornaamwoord!
Peter is morgen jarig. Hij wordt 34.

Slide 4 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.
Dat is mijn jas.
Let op: die jas is van mij
Na het woordje 'van' is het weer een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 5 - Diapositive

Onbepaald voornaamwoord
Onbep. vnw= 
Wijst iets of iemand aan, maar het is nog niet bepaald precies wie of wat.

Iemand, niemand, iedereen, men, menige, menigeen, iets, niets, alles, iedereen, ieder(e), elk, (een) zeker, het, wat, een of ander(e).


Slide 6 - Diapositive

3 lastige gevallen
het woord 'je' is een onbepaald voornaamwoord als het 'men' betekent. (moeilijkheden kun je maar beter vermijden)

Het woord 'wat' is onbepaald als het 'iets' betekent. (Neem jij ook wat mee naar het feest?

Het woord 'het' is onbepaald als het tijd, weer of sfeer aangeeft. (Het is al laat, maar het is nog steeds gezellig)

Slide 7 - Diapositive

wat voor soort vnw is 'men'
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

wat is 'zijn' niet?
A
werkwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz


Wat heb je gisteren gedaan?

Wat =
A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Iemand loopt naar de bakker.
Iemand =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

'je' is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Wil jij wat drinken? Wat =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Die jongen is morgen jarig.

die = ...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz


A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw

Slide 17 - Quiz

Wat is géén vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Hoe
C
Wat
D
Welk

Slide 18 - Quiz


A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 19 - Quiz


A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 20 - Quiz


A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw

Slide 21 - Quiz