7.29 Zorg bij geneesmiddelen

H29 Zorg bij geneesmiddelen
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
MZMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

H29 Zorg bij geneesmiddelen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Waar denk je aan bij geneesmiddelen?

Slide 3 - Carte mentale

Wat is een geneesmiddel?
Een geneesmiddel (ook wel medicijn genoemd) is een natuurlijke of synthetische stof die een bepaalde, gewenste werking op het lichaam uitoefent.

Slide 4 - Diapositive

Farmacologie
Geneesmiddelenleer
De wetenschap van de geneesmiddelen

Slide 5 - Diapositive

Welke medicijnen ken jij?

Slide 6 - Carte mentale

Benaming van geneesmiddelen
Drie benamingen:
  • Merknaam
  • Stofnaam
  • Officiële naam/soortnaam

Slide 7 - Diapositive

Waaruit bestaat de benaming van geneesmiddelen?

Slide 8 - Question ouverte

Rol van de arts

  • Symptomen (subjectief en objectief)
  • Diagnose stellen
  • Zo nodig medicijnen voorschrijven

Slide 9 - Diapositive

ZOEK EENS OP!
Zoek van de volgende medicatie eens op of dit een stofnaam of merknaam is en tot welke groep het behoort:
  • diclofenac
  • paracetamol
  • ezitimibe
timer
5:00

Slide 10 - Diapositive

Diagnose
Medicijnen
Ziekteverschijnselen/klachten
Geneesmiddelen
Het vaststellen van een ziekte of aandoening
Symptomen

Slide 11 - Question de remorquage

Hier kun je medicijnen halen.

Slide 12 - Question ouverte

Vrij verkrijgbare medicijnen zijn:
A
Medicijnen die je met een recept bij de apotheek om moet halen.
B
Medicijnen die je kunt kopen bij drogist, apotheek of supermarkt.
C
Medicijnen die de huisarts heeft voorgeschreven.
D
Medicijnen waarin vitaminen en mineralen zitten.

Slide 13 - Quiz

Wat is het verschil tussen medicijnen op doktersrecept en vrij verkrijgbare medicijnen?

Slide 14 - Question ouverte

Noem een voorbeeld van vrij verkrijgbare medicijnen.

Slide 15 - Question ouverte

Wie mogen geen medicijnen voorschrijven?
A
arts
B
verloskundige
C
verpleegkundige
D
tandarts

Slide 16 - Quiz

Rol van de apotheek

  • Verkoop vrij verkrijgbare medicijnen
  • Medicijnen uitgeven 
  • Huisapotheek: bevat vrij verkrijgbare medicijnen
  • Instellingsapotheek

Slide 17 - Diapositive

Op een recept moet staan

  • Gegevens van de arts
  • Voor wie het medicijn bedoeld is
  • De afleveringsdatum
  • Naam van het geneesmiddel, sterkte en hoeveelheid
  • Gebruiksvoorwaarden en bewaarvoorschrift.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Extra etiketten


  • Soms een extra kleur

Slide 20 - Diapositive

Hoe heet het informatieboekje dat bij medicijnen zit?

Slide 21 - Question ouverte

timer
0:20
reglement
gedragsregels
bijsluiter medicijnen

Slide 22 - Question de remorquage

Bijsluiter
Alle gegevens van het medicijn

Belangrijke informatie over:
Indicatie: de reden waarom iemand het medicijn krijgt
Dosering en toedieningswijze: hoe vaak moet de cliënt het medicijn gebruiken, zijn er voorschriften voor toediening
contra-indicatie:  reden om een medicijn juist niet voor te schrijven (bijv. zwangerschap)
Bijwerkingen

Slide 23 - Diapositive

Werking van medicijnen
  • Aanpakken van de oorzaak van ziekte
  • Symptoombestrijding
  • Aanvullen van tekorten
  • Voorkomen van ziekten
  • Placebo

Slide 24 - Diapositive

Bijwerkingen van medicijnen

Bijsluiter
Alert op zijn
Rapporteren

Veel voorkomende bijwerkingen:

- Overgevoeligheidsreacties
- Beïnvloeding van het dagelijks functioneren
- Gewenning
- Resistentie
- Medicijnverslaving
- Onderlinge beïnvloeding



Slide 25 - Diapositive

Soorten medicijnen

Slide 26 - Diapositive

Medicatie dient bewaard te worden volgens het bewaaradvies van
A
de apotheker
B
de zorginstelling
C
de verpleegkundige
D
de arts

Slide 27 - Quiz

Bewaren van geneesmiddelen
  • Bewaar op de juiste plek
  • Bewaar in de originele verpakking
  • Bewaar op een veilige plaats
  • Let op de houdbaarheid
  • Geef oude geneesmiddelen af bij de apotheek.

Slide 28 - Diapositive

Toediningswijzen geneesmiddelen
  • Via de mond (drankjes, tabletten)
  • Via de darmen (zetpil ingebracht via de anus)
  • Via de huid (crème, zalf)
  • Via de slijmvliezen (oogdruppels, inhalators of spray via mond/inademing)
  • Per injectie (onderhuids, in een spier of bloedvat)

Slide 29 - Diapositive

Oraal
A
Medicijnen via de Anus
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via een spuit
D
Medicijnen via de Mond

Slide 30 - Quiz

Dermaal
A
Medicijnen via de longen
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via de anus
D
medicijnen via de mond

Slide 31 - Quiz

Rectaal
A
Medicijnen via de longen
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via de anus
D
medicijnen via de mond

Slide 32 - Quiz

Inhalatie
A
Medicijnen via de longen
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via de anus
D
medicijnen via de mond

Slide 33 - Quiz

Zorg voor geneesmiddelen
  • Zorg overnemen
  • Controleren
  • Registreren
  • Kritisch en zorgvuldig

Slide 34 - Diapositive

Gebruik jij weleens geneesmiddelen?

Slide 35 - Carte mentale

Zelfmedicatie
  • Geneesmiddel innemen dat niet is voorgeschreven door een arts
  • Meest verkochte zelfmedicatie: pijn- en koortswerende middelen
  • Paracetamol heeft voorkeur als pijnstiller
  • Aspirine heeft meer bijwerkingen. Acetylalicylzuur werkt bloedverdunnend. Gevaarlijk voor jonge kinderen!
  • Pijnstillers met Naproxen (Aleve, Femex) of ibuprofen (Advil, Nurofen) zijn sterker,  maar kunnen maagklachten veroorzaken. Ook zijn er andere ernstigere risico's. Dus geef deze niet zomaar aan een cliënt.

Slide 36 - Diapositive

Richtlijnen zelfmedicatie
  • Stel je op de hoogte van de regels
  • Geef een cliënt alleen geneesmiddelen die zonder recept bij drogist of apotheker te verkrijgen zijn
  • Gebruik geen (oude) medicijnen van een andere cliënt
  • Lees de bijsluiter goed, dien het geneesmiddel op de juiste wijze toe en overschrijd de dosering niet
  • Controleer de bijsluiter goed bij zelfmedicatie bij kinderen
  • Wees heel voorzichtig met zelfmedicatie bij cliënten die al geneesmiddelen gebruiken
  • Als de klachten, ondanks de zelfmedicatie, langer dan drie dagen aanhouden, verergeren of terugkomen, raadpleeg een arts!!

Slide 37 - Diapositive

Medicijnen uitzetten, betekent dat je de medicijnen klaarzet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Diapositive

Uitzetten medicatie - de Baxter rol

  • Uitzetten gebeurt vaak door de apotheek in een zogenaamde baxterrol
  • Incidenteel gebeurt het door verzorgenden 
  • Medicijnen uitzetten is een kritische en risicovolle handeling; degene die dat doet moet deskundig en bekwaam zijn
  • Maak gebruik van een actueel medicijnoverzicht van de cliënt
    (apotheek)

  • Leg schriftelijk vast wie de medicijnen heeft uitgezet


Slide 40 - Diapositive

Kijk naar deze 2 filmpjes over de baxter rol
Noem vijf voor en nadelen van de baxter

Slide 41 - Diapositive

Medicijnadministratie
Hier wordt in bijgehouden:
  • of de medicijnen zijn toegediend en door wie
  • Hoe de cliënt reageert op het medicijn.

Slide 42 - Diapositive

Kunnen medicijnen je rijvaardigheid beïnvloeden?
A
Ja, alle medicijnen
B
Nee
C
Ja, sommige medicijnen
D
Alleen als je ze samen met alcohol gebruikt.

Slide 43 - Quiz

Opdrachten
Thieme Persoonlijke verzorging; 7.29 zorg bij geneesmiddelen
Alle opdrachten


Slide 44 - Diapositive

Hoe ver ben je met de opdrachten in Thieme?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Sondage

Slide 46 - Diapositive