Woordsoorten 1, HV2, M3

woordsoorten
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Welke woordsoorten ken je nog?

Slide 2 - Question ouverte

Herhaling
lw:  de, het, een
znw: mensen, dieren, dingen, planten, namen + er kan een lidwoord voor
ww: doe-woorden: hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord
vz: …de kooi, …de vakantie = alles wat op de puntje kan = vz
bnw:  zegt iets over een znw - lw, bnw, znw / lw, bnw, bnw, znw
pvw: ik, je/jij, hij, zij, het, u, wij, jullie, zij + mij, jou, hem, haar, ons, hun/hen
bvw: mijn, jouw, zijn, haar, uw, ons/onze, jullie, hun
vvw: wie, wat, welke, wat voor een, zulke
avw: die, dit, dat, deze

Slide 3 - Diapositive

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant of ding.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal 'de', 'het' of 'een' voor zetten.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 4 - Question de remorquage

Sleep de woorden naar het juiste vakje: zelfstandig naamwoord of overige woordsoorten. 
Zelfstandig naamwoord
Overige woordsoorten
20
maart
is
het
astronomisch
begin
van
de
lente

Slide 5 - Question de remorquage

Soorten werkwoorden
zww: zit in elke zin, het belangrijkste ww, bij meerdere ww in de zin, staat deze vaak achteraan.
hww: de andere werkwoorden.

Voorbeeld: Ik wil graag een rondje fietsen.
- haal de ww uit de zin
- wil: hww,  fietsen: zww

Slide 6 - Diapositive

Ik krijg met Kerstmis een cadeau van mijn ouders. Wat is KRIJG voor woordsoort in deze zin?
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 7 - Quiz

Mijn buurjongen gaat met zijn vriend skaten. Wat is GAAT voor woordsoort in deze zin?
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 8 - Quiz

Mijn buurjongen gaat met zijn vriend skaten. Wat is BUURJONGEN voor woordsoort in deze zin?
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 9 - Quiz

Mijn buurjongen gaat met zijn vriend skaten. Wat is MET voor woordsoort in deze zin?
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quiz

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival.
hippe

Slide 11 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Jules
heeft
voor
zijn
verjaardag
een
nieuwe
scooter
gekregen.

Slide 12 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Na
de
sportles
krijgt
Abdullah
dorst.
intensieve

Slide 13 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 14 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.

Slide 15 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Papa
wil
met
een
ouderwetse
trein
door.
Duitsland.
reizen.

Slide 16 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.

Slide 17 - Question de remorquage

Hoeveel persoonlijk voornaamwoorden heeft de zin: Zij kijkt hem boos aan.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

Hoeveel persoonlijk voornaamwoorden heeft de zin: Jullie zeggen tegen hem haar koffer mee te nemen
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 19 - Quiz

Wat zijn de vragend voornaamwoorden?

Slide 20 - Question ouverte

De vragende voornaamwoorden zijn:
wie, wat, welke, wat voor (een)
Maak een zin met een vragend voornaamwoord.

Slide 21 - Question ouverte

Wat is een aanwijzend voornaamwoord en welke ken je?

Slide 22 - Question ouverte

Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.

Slide 23 - Question ouverte

Hoe goed beheers jij deze lesstof?

Slide 24 - Question ouverte

Heb je tips voor mij? Over welk onderdeel zou jij graag meer uitleg willen?

Slide 25 - Question ouverte