Aanwijzend voornaamwoord

Het aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan
Kan in plaats van het  lidwoord staan
Staat voor het zelfstandig naamwoord

de leerling -> die leerling, deze leerling

Die leerling is goed in gymnastiek.



 

Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolISKvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Het aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan
Kan in plaats van het  lidwoord staan
Staat voor het zelfstandig naamwoord

de leerling -> die leerling, deze leerling

Die leerling is goed in gymnastiek.



 

Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.

Slide 1 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord

Die computer
Deze tafel
Dat boekje
Dit kopje

Slide 2 - Diapositive

Uitleg


Bij een het-woord gebruik je altijd dit of dat.

Bij een de-woord gebruik je altijd deze of die.

Slide 3 - Diapositive

voorbeelden
de jongen -    deze / die jongen
de avond -     deze / die avond

het meisje -    dit / dat meisje
het huis -        dit / dat huis


Slide 4 - Diapositive

Dichtbij of verder weg:
dichtbij 
                                    deze (bij een de-woord) of 
                                    dit (bij een het-woord).
    

verder weg 
                                    die (bij een de-woord) of 
                                    dat (bij een het-woord)..

Slide 5 - Diapositive

Een aanwijzend voornaamwoord wijst naar:
A
Dingen
B
Mensen
C
Dingen of mensen

Slide 6 - Quiz

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij

Slide 7 - Quiz

Goed of fout?
Het woord "waarom" is een aanwijzend voornaamwoord
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

Wat is GEEN aanwijzend voornaamwoord
A
Dat
B
Daar
C
Dit
D
Deze

Slide 9 - Quiz

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
Zie je die jongen daar?
A
Zie
B
je
C
die
D
daar

Slide 10 - Quiz

Waar is het aanwijzende voornaamwoord goed?

A
die potlood
B
deze huis
C
dit pen
D
die tafel

Slide 11 - Quiz

Aanwijzend voornaamwoord
We hebben ... fiets gewassen.
A
dit
B
die
C
dat

Slide 12 - Quiz

Waar staat een aanwijzend voornaamwoord?
A
Mijn boek is modern
B
Welke jongen is absent?
C
Mag ik naar huis?
D
Die docent is grappig.

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord.
.... broek is mooi.
A
Deze
B
Dit

Slide 14 - Quiz

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:

Van wie is die jas?
A
van
B
jas
C
die
D
is

Slide 15 - Quiz

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:

Deze broek is te groot.
A
broek
B
te
C
groot
D
deze

Slide 16 - Quiz

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de volgende zin:
In deze klas zitten slimme leerlingen.
A
In
B
deze
C
klas
D
zitten

Slide 17 - Quiz

Heb jij die nieuwe docent al gezien?
Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
A
heb
B
jij
C
die
D
al

Slide 18 - Quiz

Deze, die, dat en dit zijn aanwijzende voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Als iets verder weg is, welke aanwijzende voornaamwoorden gebruik ik dan?

Slide 20 - Question ouverte

Als iets dichtbij is, welke aanwijzende voornaamwoorden gebruik ik dan?

Slide 21 - Question ouverte

Welk aanwijzende voornaamwoorden ken jij?

Slide 22 - Question ouverte

Maak zelf een zin met een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 23 - Question ouverte

Maak zelf een zin met een aanwijzend voornaamwoord dat iets dichtbij aangeeft.

Slide 24 - Question ouverte

Maak zelf een zin met een aanwijzend voornaamwoord dat iets veraf aangeeft.

Slide 25 - Question ouverte

Wat zijn de aanwijzende voornaamwoorden in deze zin?
Ik weet dat dit boek in deze kast staat.

Slide 26 - Question ouverte

Aanwijzend voornaamwoord
  • weet je wat een aanwijzend voornaamwoord is?
  • ken je voorbeelden van een aanwijzend voornaamwoord?
  • weet je wanneer je een aanwijzend voornaamwoord moet gebruiken?

Slide 27 - Diapositive