3.2 - Wat levert het op?

3. We gaan voor de winst
3.2 Hoeveel levert het op?
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

3. We gaan voor de winst
3.2 Hoeveel levert het op?

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Terugblik §3.1
Wat zijn de kosten?

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoofdstuk 3
Paragraaf 2 - Wat levert het op?
4 vmbo

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Vragen paragraaf 1 bespreken
  • Hoe je de bruto en netto winst van een bedrijf kunt uitrekenen
  • Wat is de productiecapaciteit?
  • Wat is de arbeidsproductiviteit?
  • Hoe kun je arbeidsproductiviteit uitrekenen?
  • Waarom is arbeidsproductiviteit belangrijk voor een bedrijf?
  • Wat is het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen?

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bruto en nettowinst
  1. Omzet                     €                                     
  2. Inkoopwaarde     €                   -               
  3. Brutowinst            €                                     
  4. Bedrijfskosten    €                   -                 
  5. Nettowinst            €

ALTIJD zonder BTW, die is voor de overheid!


Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1. Omzet
  • De omzet = het aantal euro dat een bedrijf verdiend (zonder dat de kosten eraf zijn) = opbrengsten
  • De afzet = Het aantal verkochte producten in stuks

Formule omzet = 
Afzet x (de gemiddelde) verkoopprijs per product



Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

2. Inkoopwaarde
Inkoopwaarde = De totale prijs waar een bedrijf haar producten voor in koopt.

Formule inkoopwaarde =
Afzet x (gemiddelde) inkoopprijs per product

 

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

3. bruto winst
Brutowinst = de winst die je hebt behaald zonder aftrek van bedrijfskosten.

 Formule brutowinst = 
 Omzet – inkoopwaarde


 

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

4. Bedrijfskosten
Bedrijfskosten = Alle kosten die een bedrijf heeft (vast + variabel) behalve de inkoopwaarde

Formule bedrijfskosten
Alle vaste en variabel kosten bij elkaar optellen
 

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

5. Netto winst
Nettowinst = De winst die een bedrijf daadwerkelijk heeft gehaald na aftrek van alle kosten

 
Formule nettowinst = 
  1.  Brutowinst – bedrijfskosten 
  2.  Omzet – inkoopwaarde - bedrijfskosten

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bruto en nettowinst
  1. Omzet                     €                                     
  2. Inkoopwaarde     €                   -               
  3. Brutowinst            €                                     
  4. Bedrijfskosten    €                   -                 
  5. Nettowinst            €

ALTIJD zonder BTW, die is voor de overheid!


Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 16 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Oefensom netto en bruto winst
 Van Fictief B.V. dat handelt in mobiele telefoons zijn de volgende gegevens over het jaar 2005 bekend:

  • De afzet bedroeg 1400 stuks.
  • De verkoopprijs bedroeg €125,00 per stuk.
  • De inkoopprijs bedroeg €80,00 per stuk.
  • De bedrijfskosten bedroegen 13% van de omzet.
Bereken de bruto en de nettowinst van fictief B.V.

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Hoe maakt Bolletje gebruik van de 4 productiefactoren?
Arbeidsproductiviteit/ productiecapaciteit
Productiecapaciteit
  • De maximale hoeveelheid producten dat een bedrijf kan produceren
 
Arbeidsproductiviteit = 
  • Hoeveel iemand (of een groep mensen) produceert in een bepaalde tijd. 
  • Hoe hoger de arbeidsproductiviteit hoe meer
    iemand produceert in minder tijd   

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verhogen Productie capaciteit
1. Meer/betere machines
2. Meer personeel
3. Meer uren werken

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verhogen Arbeidsproductiviteit
  1. Door betere machines (mechanisatie/automatisering - machines/computers)
  2. Door een goede werksfeer (arbeidsomstandigeheden en arbeidsvoorwaarden verbeteren)
  3. Door prestatieloon
  4. Door arbeidsverdeling. Dit is dat iedereen doet waar hij/zij goed in is
  5. Door scholing

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verhogen arbeidsproductiviteit
Dus NIET door:
  • Meer mensen aan te nemen. Je gaat wel meer doen, maar niet in minder tijd.
  • Meer uren te gaan werken. Je gaat wel meer doen, maar niet in minder tijd.

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Productie levert iets op
People - meer werk (loon), meer keuzes in producten -> hogere welvaart!
                   (maatschappelijke opbrengst)
Planet - milieuvervuiling, geluidsoverlast, ......   (maatschappelijke kosten)
Profit - bedrijven maken winst

maatschappelijk verantwoord ondernemen = bij de productie en het maken van winst rekening houden en mens en milieu!

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 24 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Vragen paragraaf 1 bespreken
  • Hoe je de bruto en netto winst van een bedrijf kunt uitrekenen
  • Wat is de productiecapaciteit?
  • Wat is de arbeidsproductiviteit?
  • Hoe kun je arbeidsproductiviteit uitrekenen?
  • Waarom is arbeidsproductiviteit belangrijk voor een bedrijf?
  • Wat is het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen?

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions