Poser une question

???

- Les buts de ce cours.
- Interroger (overhoren) bron G.
- Expliquer la grammaire de bron H.
- Faire exercices 30, 31.
- Faire un 'jeu'. 
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

???

- Les buts de ce cours.
- Interroger (overhoren) bron G.
- Expliquer la grammaire de bron H.
- Faire exercices 30, 31.
- Faire un 'jeu'. 

Slide 1 - Diapositive

Kijk naar het plaatje Waar denk je dat de les over gaat?

Slide 2 - Question ouverte

Welk vraagwoord mist in het rijtje?

Slide 3 - Question ouverte

Les buts 
- Ik kan op 2 manieren een vraag maken zonder vraagwoord.
- Ik ken 7 Franse vraagwoorden.
- Ik kan een vraag maken mét een vraagwoord.


Slide 4 - Diapositive

Is dit een correcte Franse vraag?

Tu fais du sport?
A
Ja
B
Nee
C
Ik weet het niet

Slide 5 - Quiz

Is dit een correcte Franse vraag?

Est-ce que tu manges bien?
A
Ja
B
Nee
C
Ik weet het niet

Slide 6 - Quiz

Een Franse vraag maken.
1) Zet een ? achter de gewone zin 
        + stem omhoog op het eind.
         2) Zet 'Est-ce que' vóór de gewone zin. 

Let op! Est-ce que il fait du sport?
Klinkers + stomme h = Est-ce qu'

Slide 7 - Diapositive

Au travail!
Faire: exercice 30c + d.
Comment: individuellement (zelfstandig)
Temps: 5 minutes.
Fini? 
  • Vergelijk jouw antwoorden met die van je buurman/buurvrouw. 
  • Lees 31b en maak 31a, c, e. (E: extra uitdaging!)
timer
5:00

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Welke vraagwoorden ken je in het Nederlands?

Slide 10 - Question ouverte

Welke Franse vraagwoorden ken je?

Slide 11 - Question ouverte

Tu habites où?
Comment tu t'appelles?
C'est quand, ton anniversaire?
Combien de frères as-tu?
Pourquoi fais-tu du sport?
C'est qui, ce monsieur?
Qu'est-ce que tu as?
où 
Comment
quand
Combien (de)
Pourquoi
qui
Qu'est-ce que 

Slide 12 - Diapositive

Hoe maak je een vraag mét vraagwoord?
Er zijn verschillende manieren (die niet voor elk vraagwoord gelden).
De makkelijkste - deze kun je vrijwel altijd gebruiken: 
Gewone zin gevolgd door vraagwoord. Tu t'appelles comment?
Of:
Vraagwoord + est-ce que + rest van de zin
Où est-ce que tu vas?


Slide 13 - Diapositive

Maak de zin vragend met 'Est-ce que'
Tu habites (où)?

Slide 14 - Question ouverte

Maak de zin vragend met 'Est-ce que'
Tu t'appelles? (Comment)

Slide 15 - Question ouverte

Maak de zin vragend met 'Est-ce que'
Tu vas à la piscine? (Pourquoi)

Slide 16 - Question ouverte

Au travail!
Faire: exercice 31c + d.
Comment: individuellement (zelfstandig)
Temps: 5 minutes.
Fini?  
  • Vergelijk de antwoorden met je buurman/buurvrouw. 
  • Probeer exercice 31e te maken!

timer
5:00

Slide 17 - Diapositive

Exercice 31c

1 où
2 comment
3 pourquoi
4 qui



Slide 18 - Diapositive

Exercice 31d
2 Qu’est-ce que tu fais demain?
3 Pourquoi est-ce que tu achètes ce short de bain?
4 Quand est-ce qu’il part en vacances?
5 Comment est-ce que vous allez au collège?


Slide 19 - Diapositive

Le jeu 
1) Iedereen bedenkt zometeen 1 Franse vraag mét of zonder vraagwoord. 
2) Je schrijft de vraag op je blaadje.
3) We gaan in een kring staan en geven 2 ballen door: de roze en de gele.
4) Heb je de gele bal terwijl de muziek stopt, dan stel je jouw vraag. Heb je de roze bal? Dan geef je antwoord op de vraag.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Lien

Slide 22 - Lien

Is dit doel voor jou bereikt?
Ik kan op 2 manieren een vraag maken zonder vraagwoord.
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Is dit doel voor jou bereikt?

Ik ken 7 Franse vraagwoorden.
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Is dit doel voor jou bereikt?
Ik kan een vraag maken mét een vraagwoord.
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive