1KGT blok 5 fictie (mc)

Hoe zorgt een schrijver voor spanning in het verhaal
A
Vreemde personages bedenken
B
uitstel
C
afbeeldingen
D
een gekke verhaallijn
1 / 36
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Hoe zorgt een schrijver voor spanning in het verhaal
A
Vreemde personages bedenken
B
uitstel
C
afbeeldingen
D
een gekke verhaallijn

Slide 1 - Quiz

Slide 2 - Vidéo

Helma Camp:
Het comavirus
BLOK 5:  fictie 

Slide 3 - Diapositive

lesdoelen
Aan het einde van deze paragraaf:

kun je vier manieren noemen waarmee een schrijver zijn verhaal spannend kan maken.



Slide 4 - Diapositive

Blok 5 fictie
Open je boek op blz. 209-213

We lezen eerst het verhaal.
Ook bespreken we de moeilijke woorden. 

Slide 5 - Diapositive

Maak de volgende opdrachten:
Vaak zijn de opdrachten meerkeuze.
Ook zijn er opdrachten waarbij je de keuze maakt tussen goed of fout.
Soms moet je zelf het antwoord opschrijven. Denk dan aan volledige zinnen, hoofdletters en punten. 

Slide 6 - Diapositive

Wie is de hoofdpersoon van dit verhaal?
A
de opa van Stefan
B
Stefan
C
Ruben

Slide 7 - Quiz

Van een hoofdpersoon kom je te weten wat hij denkt en voelt.
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

Uit deze zin kun je opmaken wat de hoofdpersoon denkt of voelt:

Vakantie zal het zeker niet worden, dacht Stefan. (regel 23)
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

Uit deze zin kun je opmaken wat de hoofdpersoon denkt of voelt:

Hij voelde de hitte van die gedachten naar zijn hoofd stijgen. (regel 51-52)
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quiz

Uit deze zin kun je opmaken wat de hoofdpersoon denkt of voelt:


Stefan zette Rubens volle rugtas van de bureaustoel op de grond en ging achter het grote platte beeldscherm zitten.
(r. 156-157)
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quiz

Uit deze zin kun je opmaken wat de hoofdpersoon denkt of voelt:

Kon ik ook maar zo relaxed een dutje doen, dacht Stefan. (regel 54-55)
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quiz

Uit deze zin kun je opmaken wat de hoofdpersoon denkt of voelt:

Stefan bleef vlakbij stilstaan en luisterde. (regel 98)
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quiz

Wat kom je in dit verhaal te weten over de ouders van Stefan?
A
De ouders van Stefan zijn overleden aan het comavirus.
B
De ouders van Stefan zijn gescheiden toen Stefan 4 jaar was. Daarom woont hij bij zijn opa.
C
Stefans ouders zijn overleden toen hij 8 jaar was.
D
De ouders van Stefan zijn overleden aan een fataal auto-ongeluk toen Stefan 4 jaar was.

Slide 14 - Quiz

Stefan vraagt zich af: 'Waarom was Marco niet komen opdagen op Schiphol?" (regel 8-9)

Wie is Marco?
A
Marco is een oom van Stefan.
B
Marco woont bij een onbekende indianenstam in het Amazonegebied van Peru.
C
Marco is een bekende antropoloog en natuurfotograaf die samen met Stefan op reis zou gaan naar de Amazone..
D
Marco is een bekend arts die gespecialiseerd is in virussen.

Slide 15 - Quiz


Op welk moment in het verhaal krijgt Stefan het antwoord op de vraag waarom Marco niet is komen opdagen.


A
In het begin van het verhaal. Als hij in het vliegtuig zit, leest hij een artikel over Marco.
B
In het midden van het verhaal. Ruben vertelt het aan hem.
C
Aan het eind van het verhaal als Stefan is aangekomen in Peru als hij bij Ruben thuis op het internet kijkt.

Slide 16 - Quiz

Wat is het antwoord op de vraag waarom Marco niet is komen opdagen?
A
Marco is vermoord. Stefan leest erover in een bericht op een nieuwssite op het internet.
B
Marco is zelf getroffen door het comavirus en daaraan overleden.
C
Marco heeft het vliegtuig gemist.
D
Marco is overvallen door de indianenstam in het Amazonegebied in Peru.

Slide 17 - Quiz

'Nu hij tijd had om erover na te denken, leek het een krankzinnig plan.' (regel 11-13)

Wat leek een krankzinnig plan?
A
Het plan om Marco op te zoeken in Peru om samen de Machu Picchu, de oude Incastad te bezoeken.
B
Het plan om in Peru in het Amazonegebied op zoek te gaan naar een geneesmiddel voor het comavirus waardoor zijn opa is getroffen.
C
Het plan om zijn opa alleen te laten en in zijn eentje naar Mexico te reizen.

Slide 18 - Quiz

theorie
De tijd in een verhaal kan verspringen. Dat wil zeggen:
de schrijver vertelt over gebeurtenissen die eerder en later plaatsvonden. 

Slide 19 - Diapositive

Waar gaat de schrijfster terug in de tijd?
A
Dat gebeurt bij regel 65
B
Dat gebeurt bij regel 16
C
Dat gebeurt bij regel 74
D
Dat gebeurt bij regel 94-95.

Slide 20 - Quiz

Waarom gaat de schrijfster hier terug in de tijd?
A
Dat doet de schrijfster, omdat ze zo de rest van het verhaal wat begrijpelijker maakt. Je komt nu te weten wie Marco is, waarom Stefan en Marco samen zouden reizen en wat precies het doel van de reis is.
B
Dat doet de schrijfster om duidelijk te maken dat Stefan nu in het vliegtuig zit en hij niet durft te laten merken dat hij alleen reist.
C
Dat doet de schrijfster om uit te leggen wie Ruben is en hoe hij eruit ziet.
D
Dat doet de schrijfster om uit te leggen waar de onbekende indianenstam precies leeft en hoe die indianen leven.

Slide 21 - Quiz

Ergens anders in het verhaal slaat het verhaal een stukje in de tijd over.

Waar is dat?
A
Dat gebeurt bij regel 16
B
Dat gebeurt bij regel 64
C
Dat gebeurt bij regel 74
D
Dat gebeurt bij regel 94-95.

Slide 22 - Quiz

Wat betekent:

'Zijn blik kruiste die van de man achter hem'.
A
Hij keek heel even in de ogen van de man schuin achter hem.
B
Hij keek heel lang in de ogen van de man schuin achter hem.
C
Hij keek de man achter hem niet aan.
D
Hij keek de man achter hem heel boos aan.

Slide 23 - Quiz

Welke verhaalsoort past het beste bij dit verhaal?
A
Science fiction
B
liefdesverhaal
C
oorlogsverhaal
D
spanning en avontuur

Slide 24 - Quiz

Hoe verwacht je dat dit verhaal zal aflopen? 
Schrijf in op hoe het verhaal volgens jou zal aflopen. 

(doe dat in de volgende slide)

Slide 25 - Diapositive

Afloop van het verhaal:.....

Slide 26 - Question ouverte

theorie
Veel mensen houden van spannende films, games of verhalen. Maar wat is spanning? Wat maakt een verhaal spannend?
1. De hoofspersoon is in gevaar. Jij wilt graag weten hoe het verder gaat met hem of haar en dus lees je of kijk je verder.
2. Het verhaal speelt zich af op een bijzondere of enge plek. (dicht bos, leegstaand gebouw)
3. Er is een raadsel of geheim in het boek en jij bent benieuwd naar de oplossing.
4. Uitstel: De schrijver laat je wachten voordat je ontdekt hoe het zit. 

Slide 27 - Diapositive

In de theorie las je over de 4 manieren die een verhaal spannend kunnen maken.

In het verhaal 'Comavirus' is de hoofdpersoon in gevaar?

A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

In de theorie las je over de 4 manieren die een verhaal spannend kunnen maken.

Het verhaal 'Comavirus' speelt zich af op een bijzondere of enge plek?

A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

In de theorie las je over de 4 manieren die een verhaal spannend kunnen maken.

In het verhaal 'Comavirus' is een raadsel of geheim?

A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz

In de theorie las je over de 4 manieren die een verhaal spannend kunnen maken.

In het verhaal 'Comavirus' is sprake van uitstel?

A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

Vind jij het verhaal 'Comavirus' spannend?

Leg uit waarom je dat vindt. (Denk aan hele zinnen....)

Slide 32 - Question ouverte

Welk boek of welke film vind jij spannend.
Schrijf de titel op en leg goed uit waarom jij dat vindt.

Slide 33 - Question ouverte

Bijna klaar: 
Je bent bijna klaar met deze les. Zoals in het begin werd gezegd: veel meerkeuzevragen.

Kun je nog even jouw mening geven over deze les: 

Slide 34 - Diapositive

1: Ik begrijp het verhaal wel / niet?
2. Ik zou graag willen weten hoe het verhaal afloopt?
3. De volgende 4 manieren maken een verhaal spannend.

Slide 35 - Question ouverte

Tot de volgende les. 
Wil je nog meer informatie over dit boek, kijk dan op: 
www.helmacamp.nl


Slide 36 - Diapositive