Woordenschat H4 opdracht 1 en 2

Woordenschat
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Deze les
- Terugblik
- Lesdoel
- Startopdracht
- Uitleg
- Samen oefenen
- Zelfstandig oefenen
- Reflectie

Slide 2 - Diapositive

Wat is een definitie?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is de definitie van oerknal?

"Wetenschappers hopen met deze sensoren beter in het heelal te kunnen kijken, om meer te weten te komen over de oerknal, het ontstaan van het heelal."

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de betekenis van "kosmos"?

De James Webb-telescoop bekijkt de kosmos sinds deze zomer met infraroodsensoren. Wetenschappers hopen met deze sensoren beter in het heelal te kunnen kijken.

Slide 5 - Question ouverte

Lesdoel
Aan het einde van deze les weet je wat de woordraadstrategie "zoek een tegenstelling" inhoudt.

Slide 6 - Diapositive

Startopdracht
in tweetallen.
1 minuut

Wat is het tegenovergestelde van het onderstreepte woord?
  1. De bekende jongen vertelde dat hij het kluisje had opengebroken.​
  2. Op de sportdag hadden we een paar erg saaie wedstrijden.

timer
1:00

Slide 7 - Diapositive

Tegenstelling
1. De vorm van het woord: een AFLEIDING maken door​

         Voorvoegsel + grondwoord: on- /a- / non- / in-/ im-/ ir- /ont- ​
                    - mogelijk en onmogelijk, begrijpelijk en onbegrijpelijk​
                    - sociaal en asociaal, technisch en atechnisch, symmetrisch en asymmetrisch​
                    - actief en non-actief en inactief, direct en indirect ​
                    Regelen en ontregelen​
          Voorvoegsel vervangen door ander voorvoegsel:​
                     ingang en uitgang / optimist en pessimist​

2. Lastiger: de tegenstelling is een heel ander woord​
                    Actief/ passief/ jong en oud/ vroeg of laat/ overal en nergens/ arm en rijk/ netjes en slordig/ slim en dom/groot en klein​

3. Een tegenstelling volgt vaak na een signaalwoord van tegenstelling: ​
                    maar/ anderzijds/ daarentegen/ echter/ toch/ hoewel/ evenwel…     












Slide 8 - Diapositive

Oefenen
Geef van de onderstreepte woorden de tegenstelling aan:
1. Welke leerlingen zijn volgens jou populair?​

2. Techniek vinden de meeste brugklassers een interessant vak.​
3. Hoeveel leerlingen zouden er dit jaar blijven zitten?​

Klaar?​
B. Geef bij elke tegenstelling aan hoe deze is gevormd: d.m.v. voorvoegsel/​
     ander voorvoegsel/ander woord.





timer
1:30

Slide 9 - Diapositive

Wat ga je doen?
Maak opdracht 1 en 2 in je boek (bladzijde 114-115)

De eerste van opdracht 2 doen we samen.

huiswerk.
timer
5:00

Slide 10 - Diapositive

Lesdoel
Aan het einde van deze les weet je wat de woordraadstrategie "zoek een tegenstelling" inhoudt.

Wat is een tegenstelling?
Hoe kan ik een tegenstelling herkennen?


Slide 11 - Diapositive