Taal herhaling thema 5

Herhalen van thema 5
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herhalen van thema 5

Slide 1 - Diapositive

Wat staat hier in het Brabants:
Vergitte gij oew jaske niet?

Slide 2 - Question ouverte

Brabants is een:
A
Taal
B
Dialect

Slide 3 - Quiz

Wat staat hier in het Engels?
I wish you a good morning.

Slide 4 - Question ouverte

Engels is een:
A
Taal
B
Dialect

Slide 5 - Quiz

Welke dialecten ken jij?
Denk aan onze provincies.

Slide 6 - Carte mentale

Wat betekent het?
Geen blad voor de mond nemen.
A
Meteen zeggen wat je ergens van vindt
B
Iets geloven, omdat iemand het zegt
C
Net doen of iemand iets heeft gezegd
D
Stomverbaasd zijn

Slide 7 - Quiz

Wat betekent het?
Ergens oren naar hebben.
A
Grote problemen hebben
B
Mislukken of niet doorgaan
C
Hoe je over iets denkt, wat je ergens van vindt
D
Ergens wel zin in hebben

Slide 8 - Quiz

Wat betekent het?
Iemand op zijn woord geloven
A
Meteen zeggen wat je ergens van vindt
B
Iets geloven, omdat iemand het zegt
C
Net doen of iemand iets heeft gezegd
D
Stomverbaasd zijn

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Vidéo

Is het dan of als?
Jij bent groter ... ik.

Slide 11 - Question ouverte

Is het dan of als?
Een appel is bijna even groot ... een aardappel.

Slide 12 - Question ouverte

Is het dan of als?
Jij kan even snel rennen ... ik.

Slide 13 - Question ouverte

Is het dan of als?
Een koe is anders .... een paard.

Slide 14 - Question ouverte

Is het dan of als?
Ik kan sneller fietsen ... Sjoerd.

Slide 15 - Question ouverte

Wat betekent het?
Ontcijferen
A
Iets zeggen of doen als antwoord op iets
B
Onderzoeken wat anders is en wat hetzelfde is
C
Met moeite iets onduidelijks lezen en begrijpen
D
Kijken of alles in orde is

Slide 16 - Quiz

Wat betekent het?
het bewijs
A
stiekem meeluisteren
B
zorgen dat iemand iets doet wat hij eerst niet wilde
C
Een feit dat duidelijk maakt dat iets waar is
D
Door hulp van

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het?
Vergelijken
A
Iets zeggen of doen als antwoord op iets
B
Onderzoeken wat anders is en wat hetzelfde is
C
Met moeite iets onduidelijks lezen en begrijpen
D
Kijken of alles in orde is

Slide 18 - Quiz

Einde van de les.

Slide 19 - Diapositive