Chapitre 4 2 VWO herh. Chapitre 1

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

le temps, la date, l'heure

Quel temps fait-il?

Quelle est la date?

Quelle heure est-il?

Chapitre 4, 2 V/G, herh. Chap. 1

les pays, les saisons, le temps, 

passé composé, le pronom personnel 

Les objectifs

Ik ken verschillende landen in het Frans.
Ik ken de seizoenen in het Frans.

Ik kan iets over het weer zeggen. 

Ik kan een werkwoord vervoegen in de passé composé. 

Ik kan het juiste bezittelijk voornaamwoord gebruiken. 

Ik weet iets over 'la semaine de la francophonie'.

 

La francophonie

Jeu d'évasion 

l'automne

l'hiver

l'été

le printemps

Quel temps fait-il?

Il fait beau.

Le soleil brille.

Il fait du vent

Il fait chaud. 

Il y a du brouillard. 

Il y a des nuages. 

Il fait mauvais.
Il pleut. 

Il grêle. 

Il neige

Il fait chaud.

Il y a de l'orage

Les Pays

Alle landnamen die eindigen op een -e zijn vrouwelijk.

Je vais en vacances en Angleterre.

Alle landnamen die eindigen op een -s zijn meervoud.

J'habite aux Pays-Bas

Alle overige landnamen zijn mannelijk.

Je suis au Danemark.

Bij steden gebruik je à: Je vais à l'école à Nieuwegein. 

Vul het goede voorzetsel in: J'habite .... Espagne.

1. en
2. au
3. à
4. aux

Je vais en vacances .... Etats- Unis.

1. à
2. au
3. en
4. aux

J'habite ..... France.

1. à
2. en
3. au
4. aux

Je suis ..... Maroc.

1. à
2. au
3. en
4. aux

J'habite...... Tilburg.

1. en
2. au
3. aux
4. à

Passé composé

J' (ik)	ai	dans é
Tu (jij)	as	dans é
Il/elle/on (hij/zij/wij)	a	dans é
nous (wij)	avons	dans é
Vous (jullie/u)	avez	dans é
Ils/elles (zij)	ont	dans é

Persoonlijk vnw + avoir + volt. dw

Voltooide tijd: passé composé 

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.

Je/j'

Tu

Il/elle/on

Nous

Vous

Ils/elles

aimé

aimé

aimé

aimé

aimé

aimé

avons

avez

ont

as

a

ai

De passé composé gebruik ik om ...

1. iets over het nu te vertellen
2. iets over het verleden te vertellen
3. iets over de toekomst te vertellen
4. ???

Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden maak je door:

1. stam van het werkwoord (= -er) + é
2. werkwoord vervoegen in de présent
3. stam van het werkwoord (=-er) + t
4. volt dw bestaat niet in het Frans

tu - parler

passé composé

1. tu as parlé
2. tu avoir parlé
3. tu parles
4. tu parle

Hij heeft gezongen (in de passé composé)

1. Il a chanté
2. Elle a chanté
3. Il avons chanté
4. Il a chante

Passé composé: wij zijn geweest
nous + être

1. nous sommes été
2. nous avons été
3. nous été
4. nous sommes

Vous (manger, passé composé)

1. vous mangez
2. vous avez mangé
3. vous êtes mangé
4. vous mangons

Passé composé: Jeanne (gagner)

1. gagné
2. a gagné
3. a gagner
4. gagne

ils - travailler

passé composé

1. ils a travaillé
2. ils avons travaillé
3. ils ont travaillé
4. ils ai travaillé

nous + regarder + passé composé

=

1. regardons
2. avons regardé
3. avons
4. avons regardons

Regarde dans ta  "chemise", derrière la feuille verte!

Attention!

* mijn vriendin -> ma amie v (klinkerbotsing) -> mon amie

* jouw school -> ta école v (klinkerbotsing) -> ton école 

* zijn / haar verhaal -> sa histoire v (stomme 'h') -> son histoire 

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) oncle

1. leur
2. tes
3. son
4. ses

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncles

1. leur
2. tes
3. leurs
4. ses

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (uw) mère

1. nos
2. votre
3. notre
4. ta

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (onze) mère

1. nos
2. notre
3. votre
4. vos

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (hun) oncles

1. leur
2. leurs

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (mijn) amie v

1. ma
2. mon
3. ta
4. ton

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) école v

1. sa
2. son
3. mon
4. ma

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (mijn) tante

1. ma
2. ta
3. mon
4. son

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) soeur

1. sa
2. ton
3. son
4. ta

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) mère

1. ton
2. ta
3. son
4. sa

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père

1. sa
2. ta
3. son
4. ton

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) oncle

1. ton
2. tes
3. son
4. ses

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord. Let op enkelvoud of meervoud!

_________ (jouw) oncles

1. ton
2. tes
3. son
4. ses

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) soeurs

1. sa
2. ton
3. son
4. ses

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) frères

1. sa
2. ton
3. ses
4. son

Les devoirs

Faites: exercice 1 à 6 Chapitre 4

Révisez: Chapitre 2

Tout compris?

Ik ken verschillende landen in het Frans.

Ik ken de seizoenen in het Frans.

Ik kan iets over het weer zeggen.

Ik kan een werkwoord vervoegen in de passé composé.

Ik kan het juiste bezittelijk voornaamwoord gebruiken.

Ik weet iets over 'la semaine de la francophonie'.

ik kan het bezittelijk
voornaamwoord
gebruiken

1. 🥰
2. 🙂
3. 🤔

grammaire 'het bezittelijk voornaamwoord' | bron H page 126