Formuleren H5 en H6

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Formuleren H5 en H6

Formuleren H5

-
 - Trappen van vergelijking

- Als mij / dan ik 

als of dan

stellende trap --> als
ik ben even groot als jij
hij is niet zo slim als ik ben

vergrotende trap --> dan 
ik ben groter dan jij 
ik ben slimmer dan hij 

ik/mij - hij/hem - jij/jou

Maak de zin langer

Ik ben veel slimmer dan jij (bent)
ik heb veel meer talent dan hij (heeft)
Ik ben veel knapper dan jij (bent)

Formuleren H6

hen of hun

dat of wat

waar+vz of wie+vz

Hen of hun 

Hen
- na een voorzetsel
- als lijdend voorwerp'

Hun
- zonder voorzetsel als meewerkend voorwerp

Hen of hun

Ik geef die boeken aan hen.
Ik heb hen gisteren geholpen.


Ik geef hun die boeken.
Ik heb hun dat verhaal verteld.

Wat

- Een hele zin
Ik heb gisteren de hele dag gegamed, wat ik erg relaxed vond. 
- Dat, datgene
Heb jij datgene wat je gekocht hebt alweer geruild?
- Een overtreffende trap 
Dit was het leukste wat ik ooit heb gedaan.
- Alles, iets, niets, het enige (onbepaalde woorden)
Dit is alles wat ik nog heb. 

wie en waar

wie + vz -> mensen
De vriendin met wie ik ga winkelen.
De klasgenoot voor wie ik het huiswerk maak.

waar + vz -> dieren of dingen
De kleren waarin ik loop.
De hond waarmee ik ga wandelen.
 

als of dan?

Mijn computer is net zo snel ... die van Kyra.

1. als
2. dan

Als of dan?

Ik ben veel beter in wiskunde .... hij!

1. als
2. dan

Als of dan?

Het is hier anders ... op mijn vorige school.

1. als
2. dan

Als of dan?

Deze school is twee keer zo groot ... mijn vorige school.

1. als
2. dan

ik of mij?

Roy kan veel beter leren dan ik/mij.

1. ik
2. mij

ik of mij?

Hij maakt de toets beter dan ...

1. ik
2. mij

Maud is net zo snel … hij/hem.

1. als hij
2. dan hij
3. als hem
4. dan hem

Victor loopt een stuk harder ….. hij/hem.

1. als hij
2. dan hij
3. als hem
4. dan hem

Hun of hen?
Ik neem ..... spullen wel mee, want ik zie ..... morgen weer.

1. hen, hun
2. hun, hen
3. hun, hun
4. hen, hen

Hen of hun?

Hulpverleners kunnen ... niet goed bereiken.

1. hen
2. hun
3. Mag allebei

Hen of hun?

Ik vraag...... of ze meegaan naar de Albert Heijn.

1. hun
2. hen

Hen of hun?

Hij geeft ..... altijd de schuld.

1. hun
2. hen

Hun of hen?

Ik stel de vraag aan ...... .

1. hun
2. hen