Keuzedeel Zwem-abc, mix hfdst 1 t/m 5 deel 1

Hoofdstuk 1 t/m 5
adhv de quiz van de uitgeversgroep
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
Keuzedeel Zwem-ABCMBOStudiejaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 1 t/m 5
adhv de quiz van de uitgeversgroep

Slide 1 - Diapositive

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Zwemscholen zijn vrij om te bepalen hoe ze kinderen willen leren zwemmen.
II. In het zwemlesplan staat hoe de zwemschool kinderen wil leren zwemmen.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 2 - Quiz

‘Zwemveilig zijn is dynamisch’. Dit betekent dat je:
A
zwemveilig bent als je je diploma’s gehaald hebt
B
zwemveiligheid afhankelijk is van het moment en de situatie
C
zwemveilig bent als er een lifeguard bij het zwembad aanwezig is
D
alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Slide 3 - Quiz

De beginsituatie van iemand stel je vast met de vraag:
A
Wie ben je?
B
Waar ben je?
C
Hoe ben je?
D
Wat ben je aan het doen?

Slide 4 - Quiz

De Nationale zwemdiploma’s worden uitgegeven door de:
A
zwemschool
B
Envoz
C
NRZ
D
KNZB

Slide 5 - Quiz

Biomechanica gaan over:
A
Motorische processen en principes
B
Sociale processen en principes
C
Cognitieve processen en principes
D
Natuurkundige processen en principes

Slide 6 - Quiz

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. We spreken van zweven als opwaartse kracht groter is dan zwaartekracht.
II. We spreken van zweven als zwaartekracht groter is dan opwaartse kracht.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 7 - Quiz

Als je gestrekt ligt, met je armen recht langs je lichaam, bevindt het massamiddelpunt zich:
A
Aan de rugzijde van het lichaam ter hoogte van de tweede of derde heiligbeenwervel
B
Aan de buikzijde van het lichaam ter hoogte van de navel
C
Aan de linkerzijde van het lichaam ter hoogte van de tweede of derde heiligbeenwervel
D
Aan de rechterzijde vanhet lichaam ter hoogte van de navel

Slide 8 - Quiz

De rugligging is een:
A
labiele ligging
B
stabiele ligging
C
stuwbeweging
D
actie-reactie principe

Slide 9 - Quiz

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Tijdens zwemmen van de rugcrawl verandert het evenwicht rond de lengteas continu.
II. Tijdens zwemmen van de borstcrawl blijft het evenwicht rond de lengteas steeds gelijk.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 10 - Quiz

De contrabeweging van de beenslag bij de schoolslag kan het beste …….. worden uitgevoerd, omdat de weerstand dan kleiner is.
A
langzaam
B
snel
C
krachtig
D
alle bovenstaande antwoorden zijn goed. Maakt voor de weerstand niet uit hoe je de contrabeweging doet.

Slide 11 - Quiz

De acht basiselementen om jezelf te kunnen redden gaan over:
A
Zwemvaardigheid & zwemdiploma’s
B
Zwemveiligheid & zwemvaardigheid
C
Zwemvaardigheid & zwemcategorieën
D
Zwemdiploma’s & zwemveiligheid

Slide 12 - Quiz

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Met de kopsprong is het het voor kinderen makkelijk om door ‘het gat’ te zwemmen
II. Met de startsprong ga je dieper onder water dan met de kopsprong
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 13 - Quiz

Waarom is drijven op de rug langer vol te houden dan drijven op de buik?
A
Vanwege de soortelijke massa
B
Vanwege de zwaartekracht
C
Vanwege de opwaartse kracht
D
Vanwege de ademhaling

Slide 14 - Quiz

Beheersen van het basiselement voortbewegen is belangrijk om jezelf:
A
met zo weinig mogelijk energie te kunnen verplaatsen in water
B
te kunnen verplaatsen en in veiligheid te kunnen brengen
C
met zo weinig mogelijk energie in het water, over een lange afstand, kunnen verplaatsen
D
later op te kunnen geven voor zwemwedstrijden

Slide 15 - Quiz

Fase 1 van het motorisch leerproces bestaat uit ‘ervaren en…..’
A
Oefenen
B
Experimenteren
C
Aanleren
D
Automatiseren

Slide 16 - Quiz

De feedback van jou als zweminstructeur is in ….. van het motorisch leerproces veelal individueel en is gericht op de uitvoering van de beweging.
A
Fase 1
B
Fase 2
C
Fase 3
D
Alle fases

Slide 17 - Quiz

…. - …. cm is een goede waterdiepte voor het ontwikkelen van watergevoel in het voortraject.
A
40 – 60 cm
B
60 – 80 cm
C
80 – 100 cm
D
100 – 120 cm

Slide 18 - Quiz

Voor zwemveiligheid zijn de ……. en de …….. de belangrijkste slagen, omdat deze redelijk lang zijn vol te houden, en zowel met kleren aan als op oudere leeftijd goed zijn uit te voeren.
A
Rugcrawl en borstcrawl
B
Enkelvoudige rugslag en schoolslag
C
Rugcrawl en schoolslag
D
Borstcrawl en schoolslag

Slide 19 - Quiz

Kenmerkend voor de EasySwim methode is dat kinderen leren zwemmen

A
met drijfpakken
B
in openluchtzwembaden
C
c. volgens de meest ‘ideale route’ op basis van het motorisch leerproces
D
in ondiep water en vervolgens de overstap maken naar diep water

Slide 20 - Quiz

Motorische eigenschappen van mensen zijn:
A
Snelheid, kracht en lenigheid
B
Aandacht, kracht en snelheid
C
Lenigheid, snelheid en aandacht
D
Aandacht, lenigheid en kracht

Slide 21 - Quiz

Bij de sociaal-emotionele ontwikkeling is ‘durven geloven dat je zelf iets kunt’ erg belangrijk. We noemen dit:
A
Mindset
B
Zelfvertrouwen
C
Faalangst
D
Sociale omgeving

Slide 22 - Quiz

De meeste kinderen gaan in Nederland op zwemles als ze ……. jaar zijn
A
4-5
B
5-6
C
6-7
D
7-8

Slide 23 - Quiz

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Klassikaal werken is voor jou als zweminstructeur makkelijk bij het geven van instructie.
II. Bij het werken in groepen krijgen kinderen keuzemogelijkheden en is er sprake van variatie.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 24 - Quiz