HAVO 3 Herhalen passé composé

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

PROGRAMME

• Les buts
  
• Révision (herhaling) - avoir & être
• Le passé composé

Les buts

• Ik weet hoe ik de passé composé maak in het Frans.
  
  
• Ik kan de passé composé toepassen in zinsverband. 

avoir & être

Voor de passé composé moet je de werkwoorden être (zijn) en avoir (hebben) uit je hoofd kennen. 

Weet jij ze nog? Wij beginnen met avoir

Sleepvraag

Koppel de juiste vorm van avoir 

aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

je/j'

tu

il / elle / on

nous

vous

ils/elles

ont

as

avons

avez

ai

a

Sleepvraag

Koppel nu de juiste vorm van het werkwoord être

aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

je/j'

tu

il / elle / on

nous

vous

ils/elles

sont

es

sommes

êtes

suis

est

Wat is een passé composé?

De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.

Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.

Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 

onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

De passé composé

Bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Hoe maak je een passé composé?

STAPPENSCHEMA

STAP 1

Kies of je de passé composé gaat maken met 

être of met avoir

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.

Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Voorbeelden met être

Elle (aller) .........               Elle est allée

Nous (entrer) ....              Nous sommes entrés

Pierre (monter)...            Pierre est monté

Alle andere werkwoorden hebben avoir als hulpwerkwoord

Bijvoorbeeld:

Je (visiter)                                  J'ai visité     (ik heb bezocht)

Tu (regarder)...                         Tu as regardé         (jij hebt gekeken)

Vous (manger)...                      Vous avez mangé  (u heeft gegeten)

Jean et Pierre (acheter)       Jean et Pierre ont acheté 
                                                         (Jean en Pierre hebben gekocht)

STAP 2

Maak het voltooid deelwoord .

Voltooid deelwoord zelf maken:

• Het werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
  Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

• Het werkwoord eindigt op -re: haal -re weg, zet er u voor in de plaats.
        Bijvoorbeeld: attendre --> attendre --> attend --> attendu

• Het werkwoord eindigt op -ir: haal -ir weg, zet er i voor in de plaats.
  Bijvoorbeeld: choisir  --> choisir  --> chois  --> choisi

De voltooide deelwoorden van de onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren!

• avoir --> eu    bijv. Tu as eu (jij hebt gehad)
• être --> été     bijv. Nous avons été (wij zijn geweest)
• faire --> fait    bijv. Elles ont fait (zij hebben gemaakt)
• prendre  --> pris  bijv. Elle a pris (zij heeft genomen)
• vouloir -> voulu   bijv.  Ils ont voulu (zij hebben gewild)

STAP 3

LET OP!!!!

Deze stap doe je alléén als je bij stap 1 gekozen hebt voor être als hulpww!

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!

	Mannelijk	Vrouwelijk
Enkelvoud	- Je suis venu	e Je suis venu e
Meervoud	s Ils sont venu s	es Elles sont venu es

Even oefenen

L'accord is de extra -e, -s of -es die je kunt krijgen als je être als hulpwerkwoord hebt gekozen.

Hier gaan wij nu mee oefenen.

Je m'appelle Hélène. Je suis ______ à Lyon hier soir.

1. arrivé
2. arrivée
3. arrivés
4. arrivées

Les garçons sont ________ à la maison.

1. rentré
2. rentrée
3. rentrés
4. rentrées

Mon grand-père est __________ à Rotterdam.

1. allé
2. allée
3. allés
4. allées

Ik begrijp wanneer ik een e of een s toe moet voegen.

QUIZ PASSÉ COMPOSÉ 

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?

1. gagner (winnen)
2. faire (doen, maken)
3. aller (gaan)
4. avoir (hebben)

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?

1. rester (blijven)
2. aller (gaan)
3. regarder (kijken)
4. entrer (binnengaan)

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix.

1. a regardé
2. est regarder
3. est regardé
4. est regardée

Elles (parler, passé composé) de leur dernier achat.

1. ont parlé
2. sont parlé
3. sont parler
4. ont parlées

Ils (envoyer, passé composé) une carte de nouvel an à Malika.

1. ont envoyé
2. sont envoyé
3. envoyais
4. envoyait

Heb je nog vragen of begrijp jij het helemaal? Geef aan dat je het begrijpt of stel hier jouw vraag.

Schrijf nu, in de passé composé, in circa 7 à 8 zinnen wat je gisteren of vanochtend hebt gedaan. 

Maak korte, eenvoudige zinnen. 

Denk goed na of je être of avoir moet gebruiken als hulpwerkwoord. 

-