Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Woordvolgorde Klare Taal les 31, Schrijfvaardig h1, oef 3 en 4
Woordvolgorde
De volgorde in een
gewone zin
en in een
vraagzin
.
Klare Taal les 31, Schrijfvaardig h1, oef 3 en 4
1 / 42
suivant
Slide 1:
Diapositive
NT2
ISK
Cette leçon contient
42 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
30 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Woordvolgorde
De volgorde in een
gewone zin
en in een
vraagzin
.
Klare Taal les 31, Schrijfvaardig h1, oef 3 en 4
Slide 1 - Diapositive
Leerdoel
Wat weet ik aan het einde van de les?
De woordvolgorde in een gewone zin en in een vraagzin.
De
tijd
en de
plaats
in de zin komt te staan.
Slide 2 - Diapositive
Wat weet jij al over de woordvolgorde in een Nederlandse zin?
Slide 3 - Carte mentale
Waar bestaat een zin uit?
1.
O
nderwerp
2.
P
ersoonsvorm van het werkwoord (1e werkwoord)
3.
A
ndere zinsdelen (rest van de zin)
Slide 4 - Diapositive
O
nderwerp
=> Wie
of
Wat
doet iets?
Mohammed, de vrouw, de leraar, de mensen, de politie, de kat, de tafel, de auto, het examen, ik, jij, hij of zij, U, wij, jullie, zij, etc.
Mohammed
speelt altijd gitaar.
Zij
maken een appeltaart.
Het examen
is moeilijk.
De kat
rent achter de muis aan.
Slide 5 - Diapositive
Werkwoord
=> Het werkwoord (of:
p
ersoonsvorm) is het
doewoord
in de zin.
Wat gebeurt er?
Wat doet de persoon, het dier of het ding?
Mohammed
speelt
altijd gitaar.
Zij
bakken
een appeltaart.
Het examen
is
moeilijk.
De kat
rent
achter de muis
aan
.
Slide 6 - Diapositive
Wat is een werkwoord?
Slide 7 - Carte mentale
Wat is GEEN werkwoord?
A
dansen
B
eten
C
huilen
D
stoelen
Slide 8 - Quiz
Wat is GEEN werkwoord?
A
hebben
B
oefening
C
staan
D
zijn
Slide 9 - Quiz
Wat is GEEN werkwoord?
A
ramen
B
drinkt
C
voel
D
ruiken
Slide 10 - Quiz
A
ndere zinsdelen
=> De
rest
van de zin.
Wanneer, waar, hoe, met wie gebeurt het?
Bijvoorbeeld:
Mohammed speelt
altijd
gitaar
.
Zij bakken een
lekkere
appeltaart
.
Het examen is
heel
moeilijk. Het examen is
in Eindhoven.
De kat rent
achter
de muis
aan
.
De politie geeft
informatie
aan de flatbewoners
.
Slide 11 - Diapositive
De leraar komt om half 9 op school.
De meiden gaan vanmiddag voetballen.
De docent geeft een Nederlandse les.
Morgen ga ik met de trein naar Amsterdam.
Voorbeelden gewone zin
Slide 12 - Diapositive
De woordvolgorde in een bevestigende zin
Hij fietst naar school.
1.
O
nderwerp
2.
P
V vh WW
3.
A
ndere zinsdelen
Hij
fietst
naar huis.
O P A
Slide 13 - Diapositive
De woordvolgorde in een bevestigende zin
Ik woon in Venlo.
1.
O
nderwerp
2.
P
V vh WW
3.
A
ndere zinsdelen
Ik
woon
in Venlo.
Slide 14 - Diapositive
Welke zin is goed?
Ik ga
naar school
morgen
.
Ik ga
morgen
naar school
.
Slide 15 - Diapositive
De woordvolgorde in een bevestigende zin
1.
O
nderwerp
2.
P
V vh WW
3.
A
ndere zinsdelen
Ik
Ik
ga
ga
naar school
morgen
.
morgen
naar school
.
Slide 16 - Diapositive
De woordvolgorde in een bevestigende zin
Eerst
tijd
dan
plaats
.
1.
O
nderwerp
2.
P
V vh WW
3.
A
ndere zinsdelen
TIJD
4.
A
ndere zinsdelen
PLAATS
Ik
ga
morgen
naar school
.
Slide 17 - Diapositive
De woordvolgorde in een vraagzin
????????
2.
P
V vh WW
1
O
nderwerp
3.
A
ndere zinsdelen
TIJD
4.
A
ndere zinsdelen
PLAATS
Ga
ik
morgen
naar school?
P O A
Slide 18 - Diapositive
Nadruk
leggen op de
tijd
3.
A
ndere zinsdelen
TIJD
2
P
V vh WW
2.
O
nderwerp
4.
A
ndere zinsdelen
PLAATS
Morgen
ga
ik
naar school.
A P O A
Slide 19 - Diapositive
Nadruk
leggen op de
plaats
3.
A
ndere zinsdelen
PLAATS
2
P
V vh WW
2.
O
nderwerp
4.
A
ndere zinsdelen
TIJD
Naar school
ga
ik
morgen.
A P O A
Slide 20 - Diapositive
Goede zinnen
Ik ga morgen naar school.
Ga ik morgen naar school?
Morgen
ga ik naar school.
Naar school
ga ik morgen.
Slide 21 - Diapositive
Goede zinnen
De kinderen lopen
buiten in de regen (mededeling)
Lopen de kinderen
buiten in de regen? (vraag)
Buiten
lopen de kinderen in de regen (binnen is het droog!)
In de regen
lopen de kinderen buiten (dat vinden ze leuk!)
Slide 22 - Diapositive
Wat is goed?
A
Het meisje een appel eet.
B
Het meisje zij eet een appel.
C
Het meisje eet een appel.
D
Eet een appel het meisje.
Slide 23 - Quiz
Wat is goed?
A
De kinderen gaan naar buiten straks.
B
De kinderen gaan straks naar buiten.
C
Naar buiten gaan de kinderen straks.
D
Straks gaan de kinderen naar buiten.
Slide 24 - Quiz
Wat is goed?
A
Je mee gaat naar zee?
B
Je naar zee gaat mee?
C
Naar zee ga je mee?
D
Ga je mee naar zee?
Slide 25 - Quiz
Welke zin is goed?
A
De meisjes mogen vanmiddag snoep kopen.
B
De meisjes snoep mogen vanmiddag kopen.
C
Vanmiddag mogen de meisjes snoep kopen.
D
De meisjes vanmiddag mogen snoep kopen.
Slide 26 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Ik even moet naar de dokter.
B
Ik moet even naar de dokter.
C
Ik moet naar de dokter even.
D
Even ik moet naar de dokter.
Slide 27 - Quiz
Maak hier een vraagzin van:
Ik doe mijn broek aan.
Slide 28 - Question ouverte
Maak hier een vraagzin van:
Ik eet mijn bord leeg.
Slide 29 - Question ouverte
Maak hier een vraagzin van:
Jouw ouders gaan naar school.
Slide 30 - Question ouverte
begin met de tijd:
oma - gefietst - gisteren - heeft
Slide 31 - Question ouverte
Maak een goede zin die begint met de tijd:
jarig - morgen- ik -ben
Slide 32 - Question ouverte
Maak een gewone zin met het woord 'ik.'
Slide 33 - Question ouverte
Maak een vraagzin met het woord 'ik.'
Slide 34 - Question ouverte
Maak een gewone zin met het 'om 9 uur.'
Slide 35 - Question ouverte
Maak een vraagzin met het 'om 9 uur.'
Slide 36 - Question ouverte
Maak een zin met het 'om 9 uur.'
Leg de nadruk op de tijd.
Slide 37 - Question ouverte
Maak een gewone zin met 'de cursisten.'
Slide 38 - Question ouverte
Maak een vraagzin met 'de cursisten.'
Slide 39 - Question ouverte
Maak een vraagzin met 'de cursisten.'
Leg de nadruk op de tijd.
Slide 40 - Question ouverte
Maak een vraagzin met 'de leerlingen.'
Leg de nadruk op de plaats.
Slide 41 - Question ouverte
Oefeningen
Klare Taal (kopie) lezen blz. 86.
Maken blz. 87.
Vergelijk je antwoorden met je medecursist.
Nog meer oefenen?
Schrijfvaardig (kopie) lezen p.24-25
Maken oefening 3 en 4 p. 25-26
Slide 42 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
Klare Taal les 31
il y a 11 jours
- Leçon avec
42 diapositives
NT2
ISK
Klare Taal les 31
il y a 7 jours
- Leçon avec
42 diapositives
NT2
ISK
Volgorde zin vraagzin en bevestigende zin
Mars 2023
- Leçon avec
22 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Woordvolgorde
Janvier 2022
- Leçon avec
25 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Woordvolgorde
Mai 2023
- Leçon avec
26 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Woordvolgorde NT2
Mars 2023
- Leçon avec
24 diapositives
NT2
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Woordvolgorde NT2
il y a 15 jours
- Leçon avec
24 diapositives
NT2
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Woordvolgorde NT2
il y a 15 jours
- Leçon avec
24 diapositives
NT2
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1