v/g week 38 zakelijk schrijven + werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Welkom!

Wat heb je nodig?

- Kern lesboek + oefenboek

- lijntjesschrift

- etui

- laptop en oplader

Kijk mee naar een paar opdrachten

Feedback creatief schrijven

1. Let op hoofdletters en leestekens!

2. Beschrijf details

3. Maak gebruik van mooie, maar passende afbeeldingen

4. Zet duidelijk neer wat de boodschap van de tekst is

Leerdoelen

Taalverzorging

- Ik weet wat de regels zijn voor het spellen van werkwoorden in alle vormen.

- Ik kan in een zin een correct gespelde werkwoordsvorm invullen.

- Ik kan bijzonderheden in de werkwoordspelling uitleggen.

- Ik kan zelf zinnen bedenken met moeilijkheden in de werkwoordspelling.

persoonsvorm tegenwoordige tijd, persoonsvorm verleden tijd, voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord

Wat is een 'persoonsvorm'?

De persoonsvorm

Dit is de vervoegde vorm van een werkwoord.

De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin.

Tegenwoordige tijd

ik

jij achter persoonsvorm

jij

hij/zij/het

.

.

hele werkwoord -en

hele werkwoord -en  +t

Vul de tegenwoordige tijd in:
De winst (bedragen) duizend euro.

Verbrandt jij snel in de zon?

1. Goed
2. Fout

De huisarts (verbinden) de wond van de patiënt.

Vul de verleden tijd in:
Gisteren (lopen) hij naar de markt.

Het vuur brande nog lang na.

1. Goed
2. Fout

Vul de verleden tijd in:
De mensen (praten) na afloop ontzettend lang na.

Geef een voorbeeld van een voltooid deelwoord

Noteer het voltooid deelwoord:
Hij begon opgeruimd de tafel leeg te halen.

Geef een voorbeeld van een onvoltooid deelwoord

Het onvoltooid deelwoord

Het onvoltooid deelwoord geeft aan dat een handeling nog bezig is: Kijkend naar de nieuwe serie. 

Het onvoltooid deelwoord eindigt op:

 -nd(e)

Noteer het onvoltooid deelwoord:
Al bellende liep Jos naar huis

Vul de zin in:
Licht (tegenstribbelen) werd Tim Hofman (binnenlaten)

Zelf aan de slag

1) les C (p. 112)

Opdrachten: 1 t/m 9

Extra opdrachten: -

Verdiepingsopdrachten: -

2) Kijk je antwoorden na!

3) Leer de woordjes uit de woordenlijst.