Les 4 W3

Leefomgeving w3
Les 4
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
WelzijnMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leefomgeving w3
Les 4

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les weet je uit welke voedingsstoffen een gezonde voeding bestaat.
  • Aan het einde van de les weet je waar deze voedingsstoffen toe dienen in het lichaam.
  • Aan het einde van de les weet je welke factoren bijdragen aan een te hoge en te lage inname van energie.

Slide 2 - Diapositive

Voedingsmiddelen
Zijn levensmiddelen, de producten die je kunt kopen en gebruiken, bijvoorbeeld brood, vlees, kaas of vruchten. Alle etenswaren die geschikt zijn voor menselijke consumptie

Slide 3 - Diapositive

Voedingsstoffen
De bestanddelen van voedingsmiddelen, zoals eiwitten, vetten, koolhydraten, vitaminen en mineralen.

Slide 4 - Diapositive

Gezonde voeding
Het binnenkrijgen van voldoende koolhydraten, eiwitten, vetten en de nodige vitaminen en mineralen, vocht binnenkrijgt.

Slide 5 - Diapositive

Voedingssupplementen
Pillen, poeders en kruidenpreparaten om eventuele tekorten in de voeding aan te vullen. Voedingssupplementen zijn géén geregistreerde geneesmiddelen.

Slide 6 - Diapositive

Functioneren van het lichaam
Je lichaam heeft de volgende voedingsstoffen nodig om te kunnen functioneren:
energie leverende stoffen (koolhydraten en vetten)
bouwstoffen (eiwitten)
regulerende (of beschermende) stoffen (vitaminen en mineralen)
Vocht en voedingsvezels

Slide 7 - Diapositive

energieleverende stoffen
Suikers, zetmeel en voedingsvezel zijn vormen van koolhydraten in onze voeding.

In het lichaam worden deze omgezet tot de brandstof glucose.

Koolhydraten zorgen ervoor dat:
- je kunt bewegen;
- je stofwisseling, immuunsysteem en andere lichamelijk processen doorgaan;
- je lichaamstemperatuur op peil blijft.

Voedingsvezels zorgen voor een goede darmwerking.
Deze zitten in volkorenproducten, peulvruchten, noten, rauwe groente en fruit en in gedroogde zuidvruchten, zoals pruimen en abrikozen.

Slide 8 - Diapositive

energieleverende stoffen

2 soorten vetten:
- Verzadigd vet
Vet met een hoog gehalte aan verzadigde vetzuren. Verzadigde vetten zijn ongezonde vetten.
Denk aan: harde margarine, roomboter en hard frituurvet, koekjes

- Onverzadigd vet
Het ‘gezonde’ vet. Onverzadigde vetten helpen het cholesterolgehalte laag te houden.
Denk aan: olie, halvarine, vloeibaar bakvet en vette vis, noten en pinda’s.

Vet beschermt organen ook tegen stoten en houdt het lichaam warm.

Slide 9 - Diapositive

Bouwstoffen
Eiwitten zijn voedingsstoffen die de bouwstenen vormen voor de lichaamscellen en energie kunnen leveren

Functie eiwitten:
- Aanmaak nieuwe lichaamscellen
- Voor je afweersysteem
- Aanmaak hormonen

2 soorten eiwitten:
- dierlijke eiwitten: vlees, vis, gevogelte (zoals kip), melk, kaas en eieren
- plantaardige eiwitten:  peulvruchten (zoals bonen en erwten), graanproducten, noten en sojaproducten


Slide 10 - Diapositive

Regulerende (of beschermende) stoffen:
Vitaminen is de naam voor een aantal stoffen die het lichaam in heel kleine hoeveelheden nodig heeft voor groei, herstel van weefsels en het voorkomen van ziekten.

Het lichaam kan de meeste vitaminen niet zelf maken, wel vitamine D. In gezonde voeding zitten genoeg vitaminen. Voor elke vitamine bestaat er een aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH).

 
ADH
Aanbevolen dagelijkse hoeveelheid. Een richtlijn voor de inname van voedingsstoffen
Zoek in het boek op wat de vitamine inhouden. 
Boek persoonlijke verzorging thema 3.10
Regulerende stoffen

Slide 11 - Diapositive

Schijf van vijf

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Bij een gezonde voeding is de hoeveelheid energieleverende voedingsstoffen die je inneemt, afgestemd op de hoeveelheid energie die je daadwerkelijk gebruikt. Energiebalans: het evenwicht tussen inname en verbruik van energieleverende stoffen.

Als iemand evenveel energieleverende voedingsstoffen binnenkrijgt (door voeding) als hij verbruikt (door lichamelijke activiteit), is de energiespiegel in balans.

Als de energie-inname groter is dan het energieverbruik, wordt die energie door het lichaam opgeslagen in de vorm van vet.

De energiebehoefte van mannen tussen de dertig en vijftig jaar met een zittend beroep en weinig beweging ligt rond de 2.500 kilocalorieën per dag. Vrouwen van die leeftijd met dezelfde inactieve leefstijl kunnen met gemiddeld 2.000 kilocalorieën toe. Met het ouder worden, neemt de energiebehoefte af.

Slide 14 - Diapositive

Te hoge energie-inname
Als iemand meer energieleverende stoffen binnenkrijgt dan dat hij verbruikt, dan kan overgewicht ontstaan.

Factoren die kunnen bijdragen aan overgewicht zijn:
- een leefstijl met weinig lichamelijke activiteit;
- een leefstijl waarbij er vaak of zelfs doorlopende eetmomenten (grazing) zijn, zodat er zelfs geen sprake meer is van verschillende maaltijden;
- lage inname van voedingsvezels;
- lage inname van groente en fruit;
- hoge inname van suikerhoudende dranken (frisdrank of vruchtensap);
- hoge inname van voeding met een grote energiedichtheid (veel vet en suiker: snacks, snoep en koeken).

Als je te zwaar bent, loop je meer kans op bepaalde vormen van kanker, hoge bloeddruk, artritis, hartziekten en diabetes. Bovendien zorgen de extra kilo’s voor slijtage van gewrichten (artrose).
Overgewicht is een zware belasting voor het lichaam, wat ook kan leiden tot ademhalingsstoornissen

Slide 15 - Diapositive

Te lage energie-inname
Een lage energie-inname kan diverse oorzaken hebben, zoals medische, lichamelijke, psychische, sociale en culturele factoren. Deze factoren kunnen gewichtsverlies veroorzaken of versnellen.

Voedingsstoornissen kunnen ook leiden tot een te lage energie-inname. 

Bekende voedingsstoornissen zijn:
anorexia nervosa en boulimia nervosa


Voedingsstoornis
Stoornis die betrekking heeft op het zich (laten) voeden, zo langdurig of ernstig dat de gezondheid en/of de groei en (psychosociale) ontwikkeling van een persoon in gevaar komt.
Wat is het verschil?
Prader-Willi

Slide 16 - Diapositive

Dietleer
Voedingsstofbeperkende diëten

Een energiebeperkt dieet: bedoeld om gewicht te verliezen.

Een beperkt dieet dat op een andere manier een relatief lage dosering van een of meer bepaalde voedingsstoffen bevat, zoals een natriumarm of een cholesterolbeperkt dieet.

Voedingsstofverrijkende diëten

Een energieverrijkt dieet: bedoeld om het gewicht te laten toenemen.

Een verrijkt dieet dat op een andere manier een relatief hoge dosering van een of meer bepaalde voedingsstoffen bevat, zoals een eiwitverrijkt dieet.
Dieet leer
Voedingsstofbeperkende diëten:
- Een energiebeperkt dieet: bedoeld om gewicht te verliezen.
- Een beperkt dieet dat op een andere manier een relatief lage dosering van een of meer bepaalde voedingsstoffen bevat.
Denk aan de volgende diëten: cholesterolverlagend, natriumbeperkt, eiwitbeperkt;

Voedingsstofverrijkende diëten:
- Een energieverrijkt dieet: bedoeld om het gewicht te laten toenemen.
- Een verrijkt dieet dat op een andere manier een relatief hoge dosering van een of meer bepaalde voedingsstoffen bevat.
Denk aan de volgende diëten: energieverrijkt, eiwitverrijkt, voedingsvezelverrijkt;


Zoek zelf op wat de dieeten inhouden

Slide 17 - Diapositive

Het Voedingscentrum gebruikt de term ‘voedselovergevoeligheid’ als overkoepelende term voor overgevoeligheidsreacties op voedsel: voedselallergie en Voedselintolerantie

Voedselallergie:
Bij een allergie reageert het lichaam overgevoelig op bepaalde stoffen. Een voedselallergie geeft een bijzondere, meestal heftige reactie van het afweersysteem op bepaalde voedselbestanddelen. Het lichaam kan bijvoorbeeld reageren met huiduitslag, rood worden, iemand kan hartkloppingen krijgen en zelfs benauwd worden.

Voedselintolerantie:
Bij intolerantie is er sprake van onverdraagzaamheid van het lichaam voor bepaalde stoffen. Het lichaam reageert minder heftig dan bij een allergie, maar de gevolgen kunnen evengoed heel vervelend zijn

Slide 18 - Diapositive

Bekende voedsel allergieën/intolerantie


Welke ken je NIET, zoek informatie over deze op en vertel het zo aan de groep.

Wie gaat welke uitzoeken?

Slide 19 - Diapositive

Einde

Slide 20 - Diapositive