7.3 Bronnen: Veel verschillende identiteiten

7.3 Veel verschillende identiteiten
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

7.3 Veel verschillende identiteiten

Slide 1 - Diapositive

Hoe zit het met verschillende identiteiten in Nederland?
Nationaal
Regionaal
Lokaal

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen 7.3
  1. Je kunt voorbeelden geven van (bevolkings) groepen in Nederland met een nationale, regionale of lokale identiteit.
  2. Je kunt ten minste één voorbeeld geven van regionalisme en van lokalisme in je eigen omgeving en uitleggen waarom dit een goed voorbeeld is. 
  3. Je kunt voor jezelf beschrijven bij welke lokale, regionale, nationale of andere identiteit jij je het meeste thuis voelt en waarom dat zo is.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Skaters 

Slide 7 - Diapositive

Punkers 

Slide 8 - Diapositive

Rappers 

Slide 9 - Diapositive

Gothic 

Slide 10 - Diapositive

Hippies 

Slide 11 - Diapositive

Emo's

Slide 12 - Diapositive

Gabbers 

Slide 13 - Diapositive

Een voorbeeld van de nationale identiteit is:
A
De Nederlandse identiteit
B
De Friese identiteit
C
De identiteit van Rotterdam
D
Europese identiteit

Slide 14 - Quiz

Een voorbeeld van de regionale identiteit is:
A
De Nederlandse identiteit
B
De Friese identiteit
C
De identiteit van Leeuwarden
D
De Limburgse identiteit

Slide 15 - Quiz

De jaarlijkse kermis is weer in jouw stad en iedereen komt er op af!
A
Persoonlijke identiteit
B
Regionale identiteit
C
Nationale identiteit
D
Lokale identiteit

Slide 16 - Quiz

Amsterdam is wereldwijd bekend om haar grachten en prachtige grachtenpanden. Dit is een voorbeeld van
A
Lokale identiteit
B
Regionale identiteit
C
Nationale identiteit

Slide 17 - Quiz

De Friese vlag is een uiting van de:
A
Lokale identiteit
B
Nationale identiteit
C
Regionale identiteit

Slide 18 - Quiz

Max Verstappen pakt de wereldtitel F1 en het hele land staat op stelten!
A
Persoonlijke identiteit
B
Regionale identiteit
C
Nationale identiteit
D
Lokale identiteit

Slide 19 - Quiz

Aan het begin van het jaar viert iedereen in Brabant en Limburg gezamenlijk Carnaval
A
Persoonlijke identiteit
B
Regionale identiteit
C
Nationale identiteit
D
Lokale identiteit

Slide 20 - Quiz

Buitenlanders zien Nederland vooral als het land van klompen, tulpen en molens.
Dit is een voorbeeld van:
A
Lokale identiteit
B
Regionale identiteit
C
Nationale identiteit

Slide 21 - Quiz

In Twentse cafe's zijn de wedstrijden van FC Twente vaak life te volgen, uit de tap tapt men Grolsch bier en het Twentse dialect is voor andere Nederlanders vaak niet te verstaan. Dit is een voorbeeld van:
A
Lokale identiteit
B
Regionale identiteit
C
Nationale identiteit

Slide 22 - Quiz

Wat voor identiteit heeft het songfestival dat vorige jaar in Nederland gehouden werd?
A
Lokale identiteit
B
Regionale identiteit
C
Nationale identiteit
D
Europese identiteit

Slide 23 - Quiz

Koningsdag is een uiting van de:
A
Lokale identiteit
B
Nationale identiteit
C
Regionale identiteit

Slide 24 - Quiz

Joanne verhuist van Maastricht naar Elburg. Ze moet erg wennen aan haar nieuwe leefomgeving. Dat is andersom ook het geval. De leerlingen in Elburg vinden Joanne maar raar. Met haar zachte g en haar punkkapsel valt ze buiten de groep. Ze wordt voor geen enkel feestje gevraagd. Er is dus sprake van [1]. Het is heel duidelijk geworden dat Joanne als buitenstaander afhankelijk is van de [2] van de groep. Na een jaar gaat het beter. Joanne past zich meer aan en haar klasgenoten krijgen waardering voor haar humor en rake opmerkingen. Het komt erop neer dat haar persoonlijke identiteit en de lokale identiteit beter samengaan. Joanne maakt vrienden en ze wordt opgenomen in de groep. Er is nu sprake van [3].

Welke woorden moeten op de plaats staan van 1, 2 en 3 in de tekst?
A
1 = integratie; 2 = tolerantie; 3 = uitsluiting
B
1 = uitsluiting; 2 = tolerantie; 3 = insluiting
C
1 = insluiting; 2 = uitsluiting; 3 = tolerantie
D
1 = tolerantie; 2 = integratie; 3 = insluiting

Slide 25 - Quiz

Aan de slag
Maken volgende opdrachten van par. 7.3 
1,2,4 

Slide 26 - Diapositive