6.1 groei of krimp

Wie heeft er nog hulp nodig bij vragen van 5.4? (niet 33-36-37-42)
1 / 14
suivant
Slide 1: Question ouverte
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Wie heeft er nog hulp nodig bij vragen van 5.4? (niet 33-36-37-42)

Slide 1 - Question ouverte

Groei of krimp

Slide 2 - Diapositive

Waar herken je economische groei aan?

Slide 3 - Carte mentale

Economische groei (of krimp)
de waarde van alle geproduceerde goederen en diensten  (=bbp) neemt toe

Slide 4 - Diapositive

Economische groei
*meer productie
* meer investeringen
* meer banen (en dus minder werkloosheid)
* meer inkomsten bij producenten en consumenten
* hoger nationaal inkomen
* meer bestedingen, meer productie enzovoort...

Slide 5 - Diapositive

Economische groei
Gevolgen voor de overheid:
hogere winsten - meer (winst)belasting;
toenemende productie - minder werkloosheidsuitkeringen;
meer productie - meer btw;
begrotingstekort kan afnemen!


Slide 6 - Diapositive

Economische krimp
Er wordt weinig geproduceerd...
.....................................vertel eens....................

Slide 7 - Diapositive

Economische krimp
Gevolgen voor de overheid:
minder productie - meer werkloosheidsuitkeringen;
minder productie - minder btw;
minder inkomen - minder (inkomsten)belasting;
minder winst - minder (winst)belasting;
begrotingstekort zal toenemen bij gelijke uitgaven.


Slide 8 - Diapositive

Economische krimp
Recessie:
de economische groei is lager dan in voorgaande periode en lager dan gemiddeld

Economische crisis: langere tijd daling van de groei, die onder het gemiddelde is (krimp bbp)


Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Welk verschijnsel past niet bij economische groei?
A
Veel vraag naar producten
B
Veel investeringen door bedrijven
C
Veel werkloosheid
D
Veel productie in de fabrieken

Slide 11 - Quiz

Een economische groei die kleiner is dan voorgaande jaren, noemen we:
A
depressie
B
repressie
C
recessie
D
successie

Slide 12 - Quiz

Geld lenen kost geld! Dat komt door...
A
de aflossing
B
de rente
C
de kredietkosten
D
rente en aflossing

Slide 13 - Quiz

Tom leent € 31.000. Hij gaat in 5 jaar terugbetalen in maandelijkse termijn van € 540 . Wat zijn de kredietkosten?

Slide 14 - Question ouverte