A4 Zo word je een topper - of niet

Zo word je een topper - of niet
A4 tekstbegrip
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Zo word je een topper - of niet
A4 tekstbegrip

Slide 1 - Diapositive

Doel van de tekst
Je kent de basisbegrippen en kunt deze toepassen:
verschillende vormen van aandachtstrekkers
tekstsoorten 
tekstdoelen
tekststructuren
tekstgedeeltes/alinea-indeling
signaalwoorden
hoofdgedachte
drogredenen

Slide 2 - Diapositive

Tekst 8 bespreken

Slide 3 - Diapositive

vr 2 In alimea 1 gebruikt de schrijver de andachtstrekkker
A
actualiteit
B
geschiedenis
C
anekdote
D
belang van de lezer

Slide 4 - Quiz

vr 5 Het kopje Te veel betekenis hoort boven alinea
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 5 - Quiz

vr 6 Het kopje Strijd is van alle tijden hoort boven alinea
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 6 - Quiz

vr 7 Het kopje Individuele verschillen in strijdlijst hoort boven alinea

Slide 7 - Question ouverte

vr 8 Met welke alinea begint deel 4 Leren van verlies?
A
9
B
10
C
11
D
12

Slide 8 - Quiz

vr 10 Leg uit waarom sommige mensen slecht tegen hun verlies kunnen. Gebruik alinea 4.

Slide 9 - Question ouverte

vr 11 Maar dat is ook een valkuil (al5) In welke twee aansluitende zinnen wordt uitgelegd wat die valkuil inhoudt? Noteer eerste en laatste twee woorden van het citaat.

Slide 10 - Question ouverte

vr 12 Wat is het verschil tussen mensen en dieren als het gaat om te bewijzen wie de grootste en sterkste is? Baseer je antwoord op al 6.

Slide 11 - Question ouverte

vr 13 Jongens gaan sneller wedstrijdjes aan dan meisjes blijkt uit onderzoek. Leg mbv de rest van al 7 uit hoe dat komt. Gebruik maximaal 20 woorden.

Slide 12 - Question ouverte

vr 14 We zijn niet allemaal even competitief (al 8). Welke drie oorzaken worden hiervoor gegeven in al 8 en 9?

Slide 13 - Question ouverte

vr 15 Welke signaalwoorden voor de tweede en derde oorzaak worden gebruikt?
A
anders + ook
B
ook + zo
C
ook + andere invloeden

Slide 14 - Quiz

vr 19 Waarmee sluit de auteur de tekst af?
A
een aanbeveling
B
een afweging
C
een conclusie
D
een samenvatting

Slide 15 - Quiz

vr 20 Het schrijfdoel van de auteur is
A
informeren
B
opiniëren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 16 - Quiz

vr 21 Wat is de hoofdgedachte van de tekst
A
Niet iedereen kan goed tegen zijn verlies, maar met verliezen kun je wel leren omgaan
B
Mensen hebben van oudsher al de behoeft om zich doorlopend op allerlei terreinen met elkaar te meten
C
Slechte verliezers hebben door omstandigheden weinig vertrouwen in zich zelf en anderen
D
Wie een spelletje verliest, voelt zich vaak een grotere verliezer dan hij in werkelijkheid is.

Slide 17 - Quiz

vr 3 Welke tekst soort is dit?
Leg uit.
A
uiteenzetting
B
beschouwing
C
betoog

Slide 18 - Quiz

vr 4 De structuur van de tekst
A
argumentatiestructuur
B
probleem/oplossingsstructuur
C
verklaringsstructuur
D
verleden/heden/toekomst structuur

Slide 19 - Quiz

Check 
Je hebt de basisbegrippen toe kunnen passen.

Je weet ook dat je in tempo moet kunnen werken.

Je hebt alle teksten serieus gemaakt

Er is een oefentekst over 

Slide 20 - Diapositive

Ik ga met vertrouwen de toets in: ik heb serieus geoefend en ik ken de basisbegrippen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Sondage