KT1 Unit 2 recap grammar

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Today:
  • recap lesson grammar Unit 2 

Slide 2 - Diapositive

Wat betekent to have got in het Nederlands?
A
zijn
B
zijn / worden
C
worden
D
hebben

Slide 3 - Quiz

Welke vorm van to have got hoort bij
I, you, we, they?
A
have got
B
has got

Slide 4 - Quiz

Welke vorm van to be hoort bij
he / she / it?

A
have got
B
has got

Slide 5 - Quiz

TO HAVE GOT
We kunnen het werkwoord ook afkorten:
I have got        -> I've got
You have got   -> You've got
He has got        - > He's got
She has got      -> She's got
It has got          -> It's got
We have got     -> We've got
They have got  -> They've got

Slide 6 - Diapositive

Have got
'has got' is een vervoeging van 'have got'. Deze gebruik je bij he/she/it. Denk aan shit-regel!

He has got new glasses.
My mother has got black hair.
The dog has got a favourite toy.

Slide 7 - Diapositive

Bob ______ many friends.
A
have got
B
has got

Slide 8 - Quiz

Ontkenning 'have got'
Een ontkenning is een zin waarin je aangeeft dat iets 'niet' zo is.

Om een ontkenning met 'have got' te maken gebruik je 'haven't got' of 'hasn't got'.

I haven't got any time.                   -  Ik heb geen tijd.
He hasn't got any siblings.          - Hij heeft geen broers of zussen.

Slide 9 - Diapositive

Uitleg:

Bij een ontkenning zeg je dat iets niet zo is.

  • Je gebruikt in het Engels dan meestal het woordje not.

Het werkwoord have got betekent hebben.

  • I have got the keys = Ik heb de sleutels
  • She has got a car = Zij heeft een auto



Slide 10 - Diapositive

Als je wilt zeggen dat iemand iets niet heeft, zet je not tussen have en got.
 I have not got the keys = Ik heb de sleutels niet

  • She has not got a car = Zij heeft geen auto

Je mag not ook op deze manier afkorten:
  • I haven’t got the keys
  • She hasn’t got a car

Slide 11 - Diapositive

Maak de volgende zin ontkennend:

She has got a lot to do.

Slide 12 - Question ouverte

Vragen 'have got'
Om vragen te maken met 'have got' moet je de volgorde van de zin veranderen. 
Je begint de zin met have of has, daarna komt het onderwerp en daarachter got

She has got a sister                       - Has she got a sister?
We have got enough time           - Have we got enough time?

Slide 13 - Diapositive

Maak een vraag van de volgende zin:

They have got a big garden.

Slide 14 - Question ouverte

Maak een vraag van de volgende zin:

My parents have got a party tonight.

Slide 15 - Question ouverte

A / AN

Slide 16 - Diapositive

Grammar 'een'
Een = a of an



a dog
an egg
a girl
an elephant
a boy
an Ipad
a class
an Xbox
a uniform
an apple

Slide 17 - Diapositive

A/An
'a' en 'an' betekenen allebei 'een'.

an apple   = een appel
a book       = een boek

Slide 18 - Diapositive

A/An
Wanneer je welke gebruikt hangt af van hoe de eerste letter van het volgende woord klinkt.

Eerst volgende letter klinkt als een medeklinker: a
a book, a tree, a bike, a train

Eerst volgende letter klinkt als een klinker: an
an apple, an event, an ugly shirt, an igloo

Slide 19 - Diapositive

Recap: The Rule
Bij woorden met een klinker klank:            AN
an omelette, an hour, an accident

Bij woorden met een medeklinker:              A
a shoe, a university, a monster

Klinkers: An En Ik Op Urk

Slide 20 - Diapositive

Let op!
Let goed op bij deze woorden:
A university, a uniform     - Hierbij spreek je de 'u' uit als 'joe' dus                                                         gebruik je 'a'.

An hour                                    - Hierbij spreek je de 'h' niet uit dus                                                                 gebruik je 'an'.

Slide 21 - Diapositive

I bought ____ hourglass.
A
a
B
an

Slide 22 - Quiz

My mother cooked ___ lovely meal.
A
a
B
an

Slide 23 - Quiz

She bought ___ black dress yesterday.
A
a
B
an

Slide 24 - Quiz

Persoonlijke voornaamwoorden

De persoonlijke voornaamwoorden leer je als vertalingen. 

Bijvoorbeeld hij is in het Engels he
Of; the queen een she is 
My parents and I samen we is.

Slide 25 - Diapositive

Uitleg ...
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -         it walks

Slide 26 - Diapositive

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 27 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 28 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 29 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they

Slide 30 - Quiz

Denk je dat je deze onderdelen nu beter snapt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Sondage

Well done class

Slide 32 - Diapositive

See you Friday

Slide 33 - Diapositive