4.2 Kosten Havo & Vwo

4 Produceren
4.2 Kosten
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

4 Produceren
4.2 Kosten

Slide 1 - Diapositive

4.2 Kosten
  • Ik kan uitleggen waarom produceren geld kost.
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen constante en variabele kosten.
  • Ik kan verschillende soorten bedrijfskosten benoemen.
  • Ik kan de afschrijvingskost berekenen.

Slide 2 - Diapositive

4.1 Produceren
Huiswerk controle



Opgave: 10, 11 en 12

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

10 B

Slide 5 - Diapositive

12 A

Slide 6 - Diapositive

12 B

Slide 7 - Diapositive

12 C

Slide 8 - Diapositive

12 D

Slide 9 - Diapositive

4.2 Kosten
Produceren kost geld
Om te produceren koopt een handelsonderneming goederen/ grondstoffen in:
  • Inkoopwaarde van de omzet is het bedrag waarvoor de goederen/ grondstoffen worden ingekocht.
  • Alle overige kosten zijn bedrijfskosten.
Productieondernemingen hebben alleen productiekosten.




Slide 10 - Diapositive

Noem drie producten die bij de inkoopwaarde van de omzet horen in een winkel van H&M.

Slide 11 - Question ouverte

Noem drie bedrijfskosten die een winkel van H&M heeft.

Slide 12 - Question ouverte

4.2 Kosten
Bedrijfskosten
  • Loonkosten: kosten voor salarissen personeel.
  • Huisvestingskosten: huur/hypotheek van het bedrijfspand, energie en water.
  • Verkoopkosten: de kosten die direct samenhangen met de verkoop.
  • Rentekosten: rente over een lening.
  • Afschrijvingskosten




Slide 13 - Diapositive

4.2 Kosten
Constante of variabele kosten?
De kosten van een onderneming kunnen we verdelen onder:

  • Variabele kosten zijn afhankelijk van de afzet.
  • Constante kosten (vaste kosten) zijn niet afhankelijk van de afzet

Slide 14 - Diapositive

Welke bedrijfskosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid hamburgers die je verkoopt?
(ze nemen toe als je meer hamburgers verkoopt)

Slide 15 - Question ouverte

Welke bedrijfskosten staan los van de hoeveelheid hamburgers die je verkoopt?
(ze blijven hetzelfde, ongeacht de verkoop)

Slide 16 - Question ouverte

4.2 Kosten
Oefenen


  • Maak opgave: 14, 15, 17, 18 en 19

timer
10:00

Slide 17 - Diapositive

4.2 Kosten
  • Ik kan uitleggen waarom produceren geld kost.
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen constante en variabele kosten.
  • Ik kan verschillende soorten bedrijfskosten benoemen.
  • Ik kan de afschrijvingskost berekenen.

Slide 18 - Diapositive

4.2 kosten
Huiswerk controle



Opgave: 14, 15, 17, 18 en 19

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

4.2 Kosten
Afschrijvingskosten
  • Dit zijn kosten doordat kapitaalgoederen ieder jaar minder waard worden.
  • Het bedrag dat een kapitaalgoed na verkoop nog oplevert is de restwaarde.

Slide 25 - Diapositive

4.2 Kosten
Afschrijvingskosten

Afschrijvingskosten zijn de kosten doordat kapitaalgoederen ieder jaar minder waard worden.

Het bedrag dat een kapitaalgoed na verkoop nog oplevert is de restwaarde.

Slide 26 - Diapositive

4.2 Kosten
Oefenen

  • Maak opgave: 21 t/m 23

timer
10:00

Slide 27 - Diapositive

4.2 Kosten
  • Ik kan uitleggen waarom produceren geld kost.
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen constante en variabele kosten.
  • Ik kan verschillende soorten bedrijfskosten benoemen.
  • Ik kan de afschrijvingskost berekenen.

Slide 28 - Diapositive