CH4 future tense

1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Grammar I: the future tense
Bij de future tense geef je aan dat iets nog gaat gebeuren, je iets hebt gepland: iets wat in de toekomst gaat gebeuren. 
Er zijn twee manieren, die gaan we even doorlopen.

Slide 2 - Diapositive

Present simple future
De present simple future gebruik je als iets volgens een schema loopt, of een rooster. Bijvoorbeeld jullie school rooster:
  • The English class starts at 8.30 am.
Of, bijvoorbeeld als je met de trein gaat:
  • The train leaves at 10:30am. 

    Je gebruikt dus de tegenwoordige tijd: SHIT-rule: werkwoord (+s).

    Slide 3 - Diapositive

    To be going to...
    Als je wilt zeggen dat je iets van plan bent om te gaan doen, gebruik je een vorm van to be going to + werkwoord. 
    Bijvoorbeeld, je bent van plan om te gaan leren vanmiddag:
    • I am going to study this afternoon.
    Of, je gaat morgen (niet) winkelen met een groepje:
    • We are going to shop in the city  tomorrow.
    • We are not going to shop in the city tomorrow.
    Je gebruikt dus: am/are/is + (not) going to + werkwoord

    Slide 4 - Diapositive

    Quick practice!

    Slide 5 - Diapositive

    The train ... from platform 2 at 7.30 am.
    A
    leaves
    B
    is going to leave
    C
    will

    Slide 6 - Quiz

    I promise I ... (check) your answers tomorrow.
    A
    are going to check
    B
    am going to check
    C
    am going to checking
    D
    is going to check

    Slide 7 - Quiz

    We ... (go) for a walk this afternoon.
    A
    go
    B
    are going to go
    C
    is going to go

    Slide 8 - Quiz

    The bus to Spain ... (leave) at 9 am tomorrow
    A
    is going to leave
    B
    leaves
    C
    leave
    D
    are going to leave

    Slide 9 - Quiz

    She ... (visit) her grandmother next Friday.
    A
    visits
    B
    am going to visit
    C
    is going to visit

    Slide 10 - Quiz

    The tennis game .... (start) at 8 pm tonight.
    A
    is going to start
    B
    start
    C
    starts

    Slide 11 - Quiz

    He ... (paint) that door green this weekend.
    A
    paints
    B
    paint
    C
    is going to paint
    D
    are going to paint

    Slide 12 - Quiz

    Samengevat
    Twee manieren om de future tense (toekomstige tijd) te maken:
    1. Present simple; volgens een (tijd)schema/rooster
    2. To be going to; je bent van plan iets te doen

    Slide 13 - Diapositive

    Make:
    Ch4, I Future tense:


    Present simple oefeningen (Shit-rule!)
    52a / 52b / 53a / 53b 


    To be going to oefeningen:
    54b / 54c / 58 (NIET: 55 / 56a / 57)

    Slide 14 - Diapositive