V3 Chap 1 I + J

1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Contrôle
SO = schriftelijke mondeling
Chap 1
ABCDG

herhaling werkwoorden avoir, être, faire, aller

Slide 2 - Diapositive

Chap 1 I
- herhaling: le présent ( -er/-ir/-re )
- herhaling passé composé
- wederkerende werkwoorden

Slide 3 - Diapositive

On révise: 
les verbes réguliers en 
- er
- ir
-re
le présent

Slide 4 - Diapositive

Le verbe régulier en -er
1. Stam van het werkwoord [ => -er]
2. Zet de juiste uitgang er achter
voorbeeld: donner = geven
Les notes:

Slide 5 - Diapositive

Le verbe régulier en -ir
1. Stam van het werkwoord [ => -ir]
2. Zet de juiste uitgang er achter
voorbeeld: choisir = kiezen
Les notes:

Slide 6 - Diapositive

Le verbe régulier en -re
1. Stam van het werkwoord [ => -re]
2. Zet de juiste uitgang er achter
voorbeeld: attendre = wachten
Les notes:

Slide 7 - Diapositive

werkwoorden op -er
werkwoorden op -ir
werkwoorden op -re

Slide 8 - Diapositive

0

Slide 9 - Vidéo

Herhaal de dia's over de
"le passé composé"


alleen als je het nog niet goed weet!
Bekijk de video op dia 16
Je speelt het spel met zijn 2-en. [ dia 17 ]

Slide 10 - Diapositive

On révise: 
1. onderwerp
2. hulpwerkwoord avoir of être*
3. voltooid deelwoord
le passé composé: 1-2-3

Slide 11 - Diapositive

ww op:
-er
-ir
-re
stam van het ww
dans
chois
vend
maak het voltooid deelwoord:
é
i
u
Stap 3: Maak het voltooid deelwoord

Slide 12 - Diapositive

werkwoorden op -er
werkwoorden op -ir
werkwoorden op -re

Slide 13 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
zich interesseren voor
zich ontspannen
zich vervelen
zich zorgen maken
zich douchen
zich voelen
NIEUW

Slide 14 - Diapositive

0

Slide 15 - Vidéo

Wederkerende werkwoorden:

een voornaamwoord + persoonsvorm
Meestal gaat het om een actie bij jezelf.

Ik scheer me
ik was me
wij haasten ons
jij vraagt jezelf af
hij voelt zich

Slide 16 - Diapositive

Wat betekent:
je me réveille

Slide 17 - Question ouverte

Wat betekent:
je me lève

Slide 18 - Question ouverte

Wat betekent :
je me prépare

Slide 19 - Question ouverte

Wat betekent:
je me rase

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Lien

Slide 22 - Lien

se reposer
se sentir
se laver
se dire
se demander
s'habiller
se déshabiller
se détendre
se brosser les dents
uitrusten
zich voelen
zich wassen
tegen jezelf zeggen
zich afvragen
zich aankleden
zich uitkleden
zich ontspannen
zijn tanden poetsen
voorbeelden

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

De wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

Slide 25 - Diapositive

Veel voorkomende werkwoorden
zich douchen - se doucher
zich wassen - se laver
zich scheren - se raser
zich opmaken - se maquiller
Sommige werkwoorden zijn in het Nederlands NIET wederkerend, maar in het Frans wel!!!!
wakker worden - se reveiller
opstaan - se lever
naar bed gaan- se coucher
tandenpoetsen - se brosser les dents
wandelen - se promener

Slide 26 - Diapositive

Zich wassen

Een voorbeeld: Ik was me.

Bij wederkerende werkwoorden horen de dikgedrukte woorden altijd bij elkaar. Ik en me, jij en je, hij en zich etc.


Se laver

je me lave (ik was me)
tu te laves (jij wast je)
il se lave (hij wast zich)
elle se lave (zij wast zich)
on se lave (men wast zich)
nous nous lavons (wij wassen ons)
vous vous lavez (jullie wassen jullie)
ils/elles se lavent (zij wassen zich)

Slide 27 - Diapositive

In de passé composé

vervoegen we ALLE wederkerende werkwoorden met ÊTRE

Je me suis lavé(e)
tu t'es lavé(e)

il s'est lavé

elle s'est lavée

nous nous sommes lavé(e)s
vous vous êtes lavé(e)(s)
ils se sont lavés

elles se sont lavées

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Kies de juiste optie:
Elle __ beaucoup aux films (s'intéresser ).
A
s'intéresse
B
m'intéresse

Slide 30 - Quiz

Kies de juiste optie:
Je __ lave à huit heures du matin (se laver).
A
te lave
B
me lave

Slide 31 - Quiz

Kies de juiste optie:
Nous ___ amusons à la fête de Léa (s'amuser).
A
nous amusons
B
s'amusons

Slide 32 - Quiz

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ toujours tard (se coucher).

Slide 33 - Question ouverte

Vul zelf het goede antwoord in:
Elles ___ à Paris (s'installer).

Slide 34 - Question ouverte

Vul zelf het goede antwoord in:
Les élèves ___ dans leur chambre (se reposer)

Slide 35 - Question ouverte

Deel 2
De wederkerende werkwoorden in de passé composé.

Slide 36 - Diapositive

Bekijk dit goed

Slide 37 - Diapositive

Stappenplan wederkerend ww in de passé composé: Voorbeeld: nous (se dépêcher)
1. Verander eerst het werkwoord in een voltooid deelwoord: dépêcher --> dépêché
2. Zet de juiste vorm van être ervoor (wederkerende ww hebben altijd être in de pc). Nous + être = nous sommes --> sommes dépêché
3. Zet het wederkerend voornaamwoord "se" waar nodig in de goede vorm
se --> nous: nous nous sommes dépêché
4. Kijk nu of er nog een extra -e of -s achter moet. Nous is meervoud, kán vrouwelijk zijn maar dat hoeft niet. Dus: nous nous sommes dépêché(e)s = Wij hebben ons gehaast

Slide 38 - Diapositive

En nu ontkennend:  nous (se dépêcher) 
Als je een wederkerend werkwoord ontkennend maakt, komt ne tussen het onderwerp en het wederkerend voornaamwoord, en pas (zoals normaal) achter de pv. 
Je ne me couche pas = ik ga niet naar bed
Je ne me suis pas couché = ik ben niet naar bed gegaan

Slide 39 - Diapositive

Kies de juiste optie:
Het wederkerend werkwoord vervoeg je altijd met het hulpwerkwoord ...
A
avoir
B
être

Slide 40 - Quiz

Kies de juiste optie:
Tu ___ tôt (se coucher - ONTK.). Let op: passé composé.
A
tu ne te pas es couché
B
tu ne t'es pas couché
C
tu n' es te pas couché
D
tu ne t'es couché pas

Slide 41 - Quiz

Kies de juiste optie:
Léa et Julie ___ au cinéma (s'amuser). Let op: passé composé.
A
se sont amusées
B
se sont amusés

Slide 42 - Quiz

Vul zelf het goede antwoord in:
Les élèves ___ dans leur chambre (se reposer) présent

Slide 43 - Question ouverte

Vul zelf het goede antwoord in:
Vous ___ hier soir Luc et Julie? (s'amuser). Let op: passé composé.

Slide 44 - Question ouverte

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ pendant deux heures (s'entraîner). Let op: passé composé.

Slide 45 - Question ouverte

Vertaal: Alain en Louis hebben zich geschoren
A
Alain et Louis se sont rasés
B
Alain et Louis se sont rasé
C
Alain et Louis se sont rasée
D
Alain et Louis se sont rasées

Slide 46 - Quiz

Vertaal: Adèle en Claudine hebben (zich) gedoucht
A
Adèle et Claudine se sont douché
B
Adèle et Claudine se sont douchées
C
Adèle et Claudine ont se douché
D
Adèle et Claudine ont se douchées

Slide 47 - Quiz

Vertaal: jij bent niet naar bed gegaan.
A
tu ne t'est pas couché
B
tu ne t'es pas couché
C
tu ne t'es pas couchée
D
tu ne t'est pas couchée

Slide 48 - Quiz

Vertaal: Meneer Dubon is niet naar bed gegaan

Slide 49 - Question ouverte

Vertaal: Zij heeft zich gewassen

Slide 50 - Question ouverte

Vertaal: Hij heeft zich niet gehaast

Slide 51 - Question ouverte