H2 - week 11 - les 2 (werkwoorden op IR)

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

H2

Week 11

Les 2

P. Budel

Bonjour

Deze les

- boeken, stencilboekje, schrift, pen klaarleggen

- methodesite open, als je digitaal werkt

- Regelmatige werkwoorden op -IR herhalen

Wat heb je onthouden?

Présent
Nous ________ (choisir)

1. choisons
2. choisez
3. choisissons
4. choisissez

Présent
Tu ________ (finir)

1. finit
2. finis
3. finiris
4. fini

Présent
Vous ________ (remplir)

1. remplissez
2. remplez
3. remplisez
4. remplirez

Présent
La fille ________ (grandir)

1. grandi
2. grandis
3. grandir
4. grandit

Passé composé
Je/J' ________ (réussir)

1. réussi
2. ai réussi
3. ai réussir
4. réussis

Passé composé
Nous ________ (grandir)

1. sommes grandi
2. grandi
3. avons grandissons
4. avons grandi

Passé composé
Vous ________ (choisir)

1. choisi
2. avez choisir
3. avez choisi
4. avons choisi

Passé composé
Les personnes ________ (rougir)

1. a rougi
2. ont rougi
3. rougissent
4. sont rougi

Hoe maak ik de stam van de imparfait. Neem bijvoorbeeld de stam van grandir.

Imparfait
Elle ____________ (choisir)

1. choisait
2. choisissait
3. choisit
4. choisis

Imparfait
Nous ____________ (réussir)

1. réussissions
2. réussons
3. réusons
4. réussissiez

Imparfait
Tu ____________ (remplir)

1. remplais
2. remplirais
3. remplissait
4. remplissais

Imparfait
Sophie et Emma ____________ (grandir)

1. grandait
2. grandissaient
3. grandaient
4. grandissiez

Regelmatige werkwoorden op -IR

TB blz 45

WB blz 113-114

Stencilboekje:

Blz 11: aantekeningen

Blz 12: tabellen

Blz 13: opdracht 1, 2, 3

Regelmatige werkwoorden op -IR

Choisir	Kiezen
Finir	Eindigen
Grandir	Groeien
Réussir	Slagen
Réfléchir	Nadenken
Rougir	Blozen
Remplir	Invullen

1. Présent

Tegenwoordige tijd

2. Passé composé

Voltooide tijd

3. Imparfait

Verleden tijd

Présent

Je fin is	Ik eindig
Tu fin is	Jij eindigt
Il / elle / on fin it	Hij / zij / men eindigt
Nous fin issons	Wij eindigen
Vous fin issez	Jullie eindigen / u eindigt
Ils / elles fin issent	Zij eindigen

Passé composé (alles avoir*)

J'ai roug i	Ik heb gebloosd
Tu as roug i	Jij hebt gebloosd
Il / elle / on a roug i	Hij / zij / men heeft gebloosd
Nous avons roug i	Wij hebben gebloosd
Vous avez roug i	Jullie hebben gebloosd / u heeft gebloosd
Ils / elles ont roug i	Zij hebben gebloosd

Imparfait (R = SS)

Je choisiss a is	Ik koos
Tu choisiss ais	Jij koos
Il / elle / on choisiss ait	Hij / zij / men koos
Nous choisiss ions	Wij kozen
Vous choisiss iez	Jullie kozen/ u koos
Ils / elles choisiss aient	Zij kozen

Au travail!

Huiswerk volgende les

Leren: Bron G (tb 45)

Nakijken: stencilboekje blz 12 en 13. Nakijkblad krijg je via Teams en de mail.