les 5 pathologie zutphen

1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
anatomie, fysiologie en pathologieMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat is Artrose?
A
Slijtage aan kraakbeen
B
Slijtage aan botten
C
Botontkalking
D
Afname gewrichtsvocht

Slide 2 - Quiz

1
2
3
4
Hematoomvorming: scheuren van bloedvaten in periost (botvlies) 

Nieuwe bloedvaten en fibroblasten (bindweefselcellen) en vormen  zachte callus
 osteoblasten en osteoclasten  naar de fractuurplaats.
zachte callus word hard benig callus
Bot re-modellering
: teveel botmateriaal afgebroken, bot wordt sterker

Slide 3 - Question de remorquage

Welk type fractuur zie je op?
A
meervoudige fractuur
B
enkelvoudige fractuur
C
fissuur

Slide 4 - Quiz

als een gewrichtskop volledig uit de kom is dan noem je dat
A
distorsie
B
luxatie
C
ruptuur
D
contusie

Slide 5 - Quiz

Op de X thorax was er een gecompliceerde fractuur te zien van de linker sleutelbeen
wat is een Fractuur?
A
scheuring
B
kneuzing
C
verstuiking
D
breuk

Slide 6 - Quiz

Reuma is te verdelen in 3 categorieën. Welk van onderstaande hoort er niet bij?
A
Artrose
B
osteoporose
C
ontstekingsreuma
D
wekendelenreuma

Slide 7 - Quiz

Een voorbeeld van een endogene factor bij het ouder worden is
A
een kunstgebit
B
Artrose
C
je mobiliteit behouden
D
geen geheugenverlies

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de belangrijkste taken van de verpleegkundige als het gaat om een cliënt met artrose?
A
Signaleren en observeren.
B
Registreren.
C
Voorlichten en begeleiden.
D
alle genoemde antwoorden

Slide 9 - Quiz

Wat is reumatoide artritis

Slide 10 - Question ouverte

Wat betekent Osteoporose?
A
Extreem dunne botten
B
Losse botten
C
Zware botten
D
Poreus bot

Slide 11 - Quiz

Deze foto is een voorbeeld van...
A
Ziekte van Paget
B
Osteoporose
C
Ziekte van Bechterew
D
Fractuur

Slide 12 - Quiz

Wat is geen oorzaak van osteoporose?
A
aanmaak van oestrogenen
B
tekort aan calcium
C
roken
D
overgewicht

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Wat valt je op bij deze mevrouw?

Slide 16 - Carte mentale

Slide 17 - Vidéo

Wat valt op bij deze mevrouw?

Slide 18 - Carte mentale

Wat is het verschil in omgang met de ziekte tussen deze personen

Slide 19 - Question ouverte

jicht

Slide 20 - Diapositive

Jicht wordt veroorzaakt door
A
overgewicht
B
het neerslaan van urinezuur in de gewrichten
C
gebruik van diuretica
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 21 - Quiz

JICHT
  • Jicht wordt veroorzaakt door een stofwisselingsstoornis in de eiwitten 
  • Nieren filteren en voeren niet goed af
  • urinezuurkristallen in een of meer gewrichten
  • Jicht uit zich in pijn in de gewrichten 
  • veel in grote teen

Het ontstaat wanneer bepaalde lichaamsprocessen, namelijk de vertering van eiwitten uit de voeding uit balans zijn en zich urinezuur in het lichaam ophoopt. 
Urinezuur is een natuurlijk afvalproduct van purine. Bij een gezond mens is purine een eindproduct van een normale stofwisseling. 
De uit purine onstane urinezuur wordt opgelost in de bloedbaan en vervoerd naar de nieren om uitgeplast te worden 

Slide 22 - Diapositive

Jicht aanval
  • Bij een jichtaanval kristalliseert het opgeloste urinezuur en slaat het in de gewrichten en weefsels neer. 
  • De afzetting wekt een ontsteking op met slijtageverschijnselen aan het bot en kraakbeen tot gevolg.
  • Binnen 24 uur.
  • Pijn, roodheid, koorts en schilvering van de huid en de vorming van jichtknobbels zijn hiervan het gevolg. Komt meestal in de voet voor met name in het kraakbeen van de eerste teen en het eerste middenvoetsbeentje 

Slide 23 - Diapositive

Jichtknobbels

Slide 24 - Diapositive

Van welk ziektebeeld is
dit een symptoom
A
Artrose
B
Reumatoïde artritis
C
Osteoporose
D
Jicht

Slide 25 - Quiz

Waar uit de aandoening jicht zich meestal?
A
In de spieren
B
In de zenuwen
C
in de gewrichten
D
In de botten

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

Waar staan de begrippen in de juiste volgorde?
A
Orgaan - cel - weefsel - orgaanstelsel - organisme
B
Cel - weefsel - orgaan - orgaanselsel - organisme
C
Organisme - cel - weefsel - orgaan - orgaanstelsel
D
Orgaanselsel - organisme - orgaan - weefsel - cel

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Slide 31 - Diapositive

Welk organenstelsel is dit?
A
bloedvatenstelsel
B
spijsverteringsstelsel
C
uitscheidingsstelsel
D
ademhalingsstelsel

Slide 32 - Quiz

Welk orgaanstelsel zorgt voor het vervoer van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen?
A
Uitscheidingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Ademhalingsstelsel
D
Skelet

Slide 33 - Quiz

Tot welk stelsel behoren de nieren?
A
Circulatiestelsel
B
Ademhalingsstelsel
C
Uitscheidingsstelsel
D
spijsverteringsstelsel

Slide 34 - Quiz

Graspollen komen binnen via je..
A
Verteringsstelsel
B
Ademhalingsstelsel
C
Uitscheidingsstelsel
D
bloedvatenstelsel

Slide 35 - Quiz

Wat is het verschil tussen inwendig en uitwendig milieu?

Slide 36 - Question ouverte

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive